BOSMAN, Fokke

Fokke Bosman

Zaans communistisch politicus, actief in de CPN, RSP en RSAP, is geboren te Zaandam op 22 november 1893 en aldaar overleden op 2 november 1971. Hij was de zoon van Simon Bosman, winkelier, en Geertje Jeens de Jong. Op 1 augustus 1914 trad hij in het huwelijk met Trijntje Kwast, met wie hij een dochter en twee zonen kreeg.
Pseudoniemen: Folesca, DEDS (De Eerste De Slechtste).

In zijn ongepubliceerde autobiografie schrijft Bosman dat de kerk bij hem het 'zaad der opstandigheid' gestrooid heeft. Als de kinderen met kerst in de lutherse kerk van Zaandam cadeautjes kregen, ontvingen de telgen van welgestelde ouders het mooiste speelgoed, terwijl de kinderen der armen met wat ondergoed werden afgescheept. Zijn moeder was echter blij met deze gift, aangezien ze nauwelijks wist hoe ze de eindjes aan elkaar moest knopen. In het geboortejaar van Bosman was het manufacturenwinkeltje van zijn vader failliet gegaan. Als los werkman bracht deze fysiek weinig sterke man slechts een schamel inkomen binnen. Uiteindelijk zou zijn vader, nadat een handeltje in zangvogels op niets was uitgelopen, met een tabakszaak een karige boterham verdienen. Na de lagere school, waar Bosman les had van de kinderboekenschrijver C. Joh. Kievit, versleet Bosman een reeks werkgevers. Hij werkte onder meer bij een bloemist, een tuinder, meerdere sigarenmakers, voer enige tijd op een Duits zeilschip en, weer terug aan de wal, was hij werkzaam bij een olieslagerij. Bij het laatste bedrijf kreeg hij, als een van de belhamels in een arbeidsconflict, rond 1916 ontslag. Uiteindelijk kwam hij in 1921 in dienst bij de pas opgerichte drukinktfabriek van Rudolph Meyer, die enige jaren later van Zaandam naar Amsterdam zou verhuizen. Bij dit bedrijf zou Bosman bijna veertig jaar werken. Als fabrieksarbeider was hij al spoedig lid geworden van een lokale bond, die was aangesloten bij het Plaatselijk Arbeids-Secretariaat (PAS) in Zaandam. Tot aan de Tweede Wereldoorlog zou Bosman actief blijven binnen het PAS en er divers functies bekleden. Hij voelde zich aanvankelijk aangetrokken tot de, in de Zaanstreek getalsmatig sterke, vrije socialisten. Naar eigen zeggen sprak hun radicalisme hem zeer aan, zo sterk zelfs dat hij rond 1913 een bom in elkaar geknutseld moet hebben. Verder dan een proefexplosie is het nooit gekomen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Bosman actief in het plaatselijk Agitatie Comité tegen den Oorlog. Als secretaris was hij in juli 1916 een van de organisatoren van een demonstratieve optocht van Krommenie naar Zaandam, die gaandeweg uitgroeide tot ruim tweeduizend betogers. In het laatste oorlogsjaar sloot hij zich aan bij de Socialistische Partij van Harm Kolthek en werd secretaris van de afdeling Zaandam.

Onder invloed van I. Carvalho, leraar Duits aan het Zaandams lyceum, sloot hij zich in 1919 aan bij de Communistische Partij in Nederland (CPN). Zijn keuze voor het communisme was er de oorzaak van dat hij, tijdelijk, in het PAS buiten spel kwam te staan, omdat daar de syndicalisten de overhand hadden. Als partijlid was Bosman niet alleen actief binnen de afdeling Zaandam, maar schreef hij geregeld voor De Tribune en haar Zaanse bijvoegsel De Zaankanter. In 1927 werd hij in de Zaandamse gemeenteraad gekozen als de opvolger van de kleurloze H.G. Bolhoeve. De fabrieksarbeider en vakbondsman had blijkbaar nog voldoende tijd en energie over om veel werk te maken van zijn functie als raadslid, want al spoedig viel hij op door zijn dossierkennis en kritische kanttekeningen. Vooral zijn commentaar op de begrotingen was berucht, omdat hij nogal eens wees op rekenfouten en andere ongerechtigheden. In februari 1930 kwam hij in het partijbestuur van de CPN. Samen met Louis de Visser en Piet Kuiper verzamelde hij, als lid van de parlementaire commissie van de partij, materiaal ten behoeve van het parlementaire werk. Ook zat hij als vertegenwoordiger van het partijbestuur in het bestuur van de Internationale Arbeidershulp (IAH). De wereldvreemde richtlijnen van de Komintern gingen hem tegenstaan. Dit kwam de partijleiding ter ore. In De Tribune verschenen daarop felle aanvallen op zijn afdeling, kort tevoren nog een voorbeeld voor andere afdelingen. Het conflict escaleerde snel en Bosman stapte uit het partijbestuur. Eind augustus 1930 scheidde de afdeling zich van de CPN af. De CPN-leiding liet individuele Zaandamse leden bewerken. Dit leidde er toe dat onder leiding van Dirk Makkinga het grootste deel van de circa honderd leden zich eind september weer aansloot bij de partij. Bosman bleef zijn raadszetel bezetten en werd, op uitnodiging van Henk Sneevliet, samen met zeven Zaandamse getrouwen begin 1931 lid van de Revolutionair Socialistische Partij (RSP). De twee jaar eerder opgerichte partij zag hem als een waardevolle aanwinst. Hij kwam in het partijbestuur en het dagelijks bestuur. 

Een groot spreker was Bosman niet en als propagandist moest hij het vooral van zijn pen hebben. Een groot stilist was deze autodidact evenmin, maar de talloze artikelen, eerst in De Tribune en later in De Baanbreker en De Fakkel, waren helder en toegankelijk. Doordat hij in 1931 zijn zetel in de Zaandamse raad verloor - de communistische kandidaat Makkinga won wel een zetel - kreeg Bosman meer tijd om zich aan de landelijke partij te wijden. In augustus 1933 werd hij partijsecretaris. Hierdoor speelde hij, samen met Willem Dolleman, een rol in de fusiebesprekingen met de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP). De secretaris van deze partij, Jacques de Kadt, was echter allerminst gecharmeerd van 'de bosjes- en dollemannen'. Toen Sneevliet Bosman naar voren schoof als toekomstig secretaris van de nieuwe partij, karakteriseerde De Kadt hem als 'De Eerste, De Slechtste'. Onder de OSP-ers werd dit een gevleugeld woord, waarop Bosman besloot dit maar te beschouwen als een geuzennaam en voortaan het pseudoniem DEDS te gebruiken. Pas in maart 1935, nadat De Kadt de OSP verlaten had, werd de fusie van RSP en OSP een feit en ontstond de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP). Omdat P.J. Schmidt voorzitter en Sneevliet secretaris werd, zat er voor Bosman niet meer in dan een plaats in het partijbestuur. Binnen de partij, die voor driekwart uit oud-OSP-ers bestond, maakten de Sneevliet-aanhangers in toenemende mate de dienst uit. Gehard in de leninistische traditie waren zij organisatorisch en agitatorisch veel sterker dan de 'rood aangelopen sociaal-democraten' (Sal Tas) van de OSP. Ook speelde de tegenstelling tussen 'heren' en 'arbeiders' een rol. De arbeiders van de RSP hadden nu eenmaal een andere cultuur en andere omgangsvormen dan de ambtenaren en geschoolde arbeiders van de OSP. Dit gold ook voor Bosman, die zich opwond toen Schmidt een vergadering voortijdig verliet omdat hij moest tennissen. Een dergelijk 'bourgeois-tijdverdrijf' was de dag en nacht voor de beweging werkende Bosman een gruwel.

Na het vertrek van onder meer Schmidt en de, eveneens uit de OSP afkomstige, advocate Stien de Ruyter-de Zeeuw nam de invloed van Bosman toe. Binnen de partij verwierf hij de status van groot kenner van het marxisme-leninisme. Hij kreeg de opdracht een brochure te schrijven getiteld De dictatuur van het proletariaat (Amsterdam z.j.), waarin de beginselen van het revolutionair-socialisme zouden worden geschetst. Terwijl hij steeds meer secretariaatstaken op zich nam, werd hij onder invloed van de niet te stuiten leegloop van de partij in 1938 politiek secretaris. Doordat Bosman in 1935 ook was teruggekeerd in de Zaandamse gemeenteraad, begon het werk hem boven het hoofd te groeien. Hoewel hij als raadslid gewaardeerd werd, was zijn invloed marginaal. Het ledental van de afdeling liep gestaag terug en op landelijk niveau bleef de partij ver bij de communisten achter. In de loop van 1938 begon Bosman kritiek te ventileren op het functioneren van de partij. Hij kwam in aanvaring met Sneevliet, toen hij voor meer centralisme in het Nationaal Arbeids-Secretariaat pleitte. Sneevliet begon zich steeds meer te irriteren aan de eigenwijze politiek secretaris. Het conflict spitste zich toe op twee punten. Ten eerste wees de RSAP bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen af, omdat dit een onderdeel vormde van de oorlogsvoorbereidingen. Volgens Bosman had de partij nauwelijks argumenten om dit standpunt te verdedigen. Omdat de communisten wel pleitten voor bescherming van de bevolking, kwam de RSAP in zijn ogen geïsoleerd te staan. Het tweede meningsverschil betrof de voorbereiding op de illegaliteit. Na de Duitse inval vormde Sneevliet de partij direct om tot het illegale Marx-Lenin-Luxemburg Front. Bosman haakte af. Hij zag niets in illegale acties, die de partij zouden vervreemden van de massa. Hij achtte het beter het werk te doen dat onder de gegeven omstandigheden mogelijk was en zich te beperken tot economische strijd. In een afscheidsbrief riep hij op in de provinciale staten en gemeenteraden gebruik te maken van de soepele houding der Duitsers. Dit namen zijn oude strijdmakkers hem hoogst kwalijk. Zelf legde hij het later uit als een manoeuvre om aan de aandacht van de bezetter te ontsnappen.

Na de oorlog sloot hij zich, na vergeefse pogingen om tot een marxistische partij te komen, aan bij het eerste Sociaal Democratisch Centrum, een groep marxisten binnen de Partij van de Arbeid. Later was hij enige tijd lid van de Pacifistisch-Socialistische Partij, die hem bij gemeenteraadsverkiezingen op een onverkiesbare plaats zette. Eigenlijk vond hij nergens meer vaste grond onder de voeten. In de vakorganisatie kwam hij via de Eenheids Vak Centrale bij het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties, maar ook daar speelde hij geen rol van betekenis meer. De man die tijdens het dagelijks uurtje op de boot naar Amsterdam een tas met politieke lectuur bij zich had, meerdere kranten las en bij elk artikel dat door zijn zoon Simon moest worden uitgeknipt voor zijn archief een potloodstreep zette, raakte halverwege de jaren vijftig in de versukkeling en was politiek uitgerangeerd.

Archief: 
Archief F. Bosman in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 253).
Publicaties: 
Socialisten op den terugtocht. Is de brochure van J.E.W. Duijs incidenteel? (Amsterdam z.j.); 'Het congres danst' in: De Nieuwe Weg, 1933, 44-8, 82-5; Zijne excellentie de minister van sociale zaken, J. van den Tempel, voorheen en thans (Amsterdam 1940); Zo was het (ongepubliceerde autobiografie in IISG).
Literatuur: 
M. Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976); J. de Kadt, Politieke herinneringen van een randfiguur (Amsterdam 1976); J.J. 't Hoen, De Rode Zaanstreek. De periode van de grote invloed der arbeidersbeweging aan de Zaan 1919-1930 (Zaandam 1978); R. Hartmans, F. van der Putte, Zaandam in de crisis. Gemeentebeleid en arbeidersbeweging in Zaandam tijdens de jaren dertig (scriptie Vrije Leergangen Vrije Universiteit, Amsterdam 1982); W. Bot, Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog. Het Marx-Lenin-Luxemburg Front juli 1940-april 1942 (Amsterdam 1983); L. de Jonge, J. Lagendijk, Links-socialisme in Nederland 1944-1947. Ontstaan en ontwikkeling van het eerste Sociaal-Democratisch Centrum in de Partij van de Arbeid (doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht 1983); M. Eekman, H. Pieterson, Linkssocialisme tussen de wereldoorlogen. Twee studies (Amsterdam 1987); A. van Ginkel, Fokke Bosman. Leven voor de beweging 1918-1940 (scriptie Vrije Leergangen Vrije Universiteit, Amsterdam 1987); I. Cornelissen, De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940 (Amsterdam 1989).
Portret: 
Fokke Bosman, IISG
Auteur: 
Arjen van Ginkel, Rob Hartmans
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 18-21
Laatst gewijzigd: 
00-00-2001