BROUWER, Hendrik

Hendrik Brouwer

(roepnaam: Henk), voorzitter van de Bond van R.K. Werklieden-Vereenigingen in het aartsbisdom Utrecht en bestuurslid van het R.K. Werkliedenverbond in Nederland, is geboren te Hilversum op 12 januari 1870 en overleden te Laren op 17 februari 1946. Hij was de zoon van Pieter Brouwer, wever, en Anna Reijsberman, thuisspinster. Op 23 augustus 1893 trad hij in het huwelijk met Jacoba van der Heijden, met wie hij twee dochters en vier zonen kreeg. Na haar overlijden op 14 juli 1934 hertrouwde hij op 19 februari 1936 met Maria Susanna Jacoba van Huijstee.

Brouwer moest vanaf zijn achtste na schooltijd bijverdienen als spoeler in de tapijtfabriek. Op zijn elfde verliet hij de lagere school voortijdig om te gaan werken als weversmaatje. De vroege, harde lichamelijke arbeid tekende hem fysiek voor het leven. 'Enigszins beneden de middelbare lengte, niet breed van schouders, wat plat van borst, min of meer tenger, maar taai. Alle lijnen van het gelaat duiden op energie, schranderheid en hartstocht... De donkere schitter-oogen zijn niet Gooisch, wel mond en kin. De haren en de nagelrandjes zijn zwart', aldus de Gooi- en Eemlander in 1919. Brouwer sloot zich aan bij de plaatselijke Rooms-Katholieke Werkliedenvereeniging. Op 24-jarige leeftijd trok hij ieder weekeinde als onbezoldigd propagandist door het aartsbisdom, dat zich destijds uitstrekte van de Utrechtse Heuvelrug en de Achterhoek tot Twente en het hoge Noorden: 'Met het opgerolde boordje in de zak, voor 2 dagen brood bij zich, zo trok Brouwer Zaterdags van de fabriek op reis', schreef J. Veltman, die zich herinnerde dat hij naar Groningen kwam: 'Brouwer zou komen spreken. Een arbeider, een wever zou in het openbaar optreden. Wij hielden ons hart vast. Hoe zou dat aflopen - in 1899 was men wel gewend om priesters en afgestudeerden als spreker op te zien treden, maar een arbeider zo maar ergens uit 't Gooi vandaan, die door de week aan het weefgetouw stond, neen, dat was iets ongehoords'. In hetzelfde jaar zat Brouwer voor het eerst de jaarvergadering van de Bond van R.K. Werklieden-Vereenigingen in het aartsbisdom Utrecht voor in het Arnhemse Musis Sacrum, dat met een paar duizend katholieke arbeiders en genodigden gevuld was. Brouwer kon van de zenuwen geen woord uitbrengen. Volgens Veltman duwde de geestelijk adviseur van de bond, de priester-politicus H.J.A.M. Schaepman, aan wie Brouwer de bijnaam 'de kleine generaal' dankte, hem het spreekgestoelte op, hem toebrullende dat hij moest beginnen. In 1898 werd Brouwer gekozen tot penningmeester van de Hilversumse R.K. Werkliedenvereeniging. Een jaar later werd hij voorzitter. Op 10 mei 1910 werd Brouwer de eerste vrijgestelde van de aartsdiocesane werkliedenbond. Het bondskantoor werd gevestigd in Hilversum. Als 'secretaris van den arbeid' was hij betrokken bij de oprichting van tientallen werkliedenverenigingen in het aartsbisdom. In 1919 werd hij gekozen tot voorzitter van de aartsdiocesane standsorganisatie. Deze functie bekleedde hij vijftien jaar, tot zijn pensioen in 1934. Met A.G. van der Linden en J.H. Grundmeijer vormde Brouwer het zogenaamde 'oude driemanschap' van de aartsdiocesane werkliedenbond, dat zich geïnspireerd door Schaepmans credo 'zelf doen', sterk maakte voor de stichting van allerlei instellingen, zoals de coöperatieve levensverzekeringsmaatschappij Concordia en de Centrale Spaarbank. Behalve met Schaepman kreeg Brouwer te maken met rector F.X.W. Bult en pastoor J.G. van Schaik als bondsadviseurs. Volgens Veltman lagen de verhoudingen zó: 'Schaepman duwde Brouwer in de ton (katheder), rector Bult in de put, pastoor v. Schaik bracht Henk weer op 't droge'. Brouwer was een uitgesproken exponent van de standsorganisatie, die Schaepman als het organisatorische fundament beschouwde en die in een felle competentiestrijd met de vakorganisatie was gewikkeld. Bult was de steun en toeverlaat van de voormannen van de vakorganisaties, die bovendien nog te maken hadden met de rivaliteit van de interconfessionele, algemeen-christelijke vakorganisaties, die sterk waren onder de rooms-katholieke textielarbeiders in Twente en Tilburg en de mijnwerkers in Zuid-Limburg. Als geestelijk adviseur van de aartsdiocesane werkliedenbond zette Bult na de spoorwegstakingen van 1903 alles op de oprichting van rooms-katholieke vakverenigingen, tot ergernis van zowel de bestuurders van de standsorganisatie als de voormannen van de Twentse, interconfessionele textielarbeidersbond Unitas. Het kwam de verhouding tussen de adviseur en Brouwer niet ten goede. Toen Brouwer naar aanleiding van een conflict in 1905 tussen Bult en vier Hilversumse vakverenigingen verkondigde, dat de Hilversumse textielarbeiders van plan waren om zich aan te sluiten bij Unitas, schreef Bult de aartsbisschop dat Brouwer dat alleen had gezegd om hem te sarren. Volgens Veltman zat Brouwer in die voor hem moeilijke jaren als een stootblok bekneld tussen zijn adviseur en de mannen van het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie: 'Wat hij toen sprak of schreef of deed hij werd sterk becritiseerd. Gelukkig voor Henk komt er verbetering in zijn positie bij de komst van Pastoor van Schaik'. Toen de Federatie der Diocesane R.K. Volks- Werkliedenbonden, waarvan Brouwer sinds de oprichting in 1906 bestuurslid was, en het R.K. Vakbureau op 1 januari 1925 samengingen in het R.K. Werkliedenverbond in Nederland (RKWV), werd Brouwer lid van het verbondsbestuur. In die functie, die hij tot zijn pensionering bekleedde, had hij zich volgens C.J. Kuiper in het bijzonder tot taak gesteld 'met bijna overdreven nauwkeurigheid te waken voor de zelfstandigheid van de diocesane standsorganisaties'. 'Deze achtte hij al heel spoedig bedreigd en dan greep hij onmiddellijk naar de rem. Daarmede maakte hij het dikwijls méér lastig voor zichzelf dan voor zijn collega's'. Buiten zijn werkzaamheid binnen de katholieke arbeidersbeweging was Brouwer plaatsvervangend lid van de Hooge Raad van Arbeid en lid van de Gezondheidsraad. Ook was hij politiek actief. Van 5 september 1911 tot 3 september 1935 vertegenwoordigde hij de R.K. Staatspartij in de Hilversumse gemeenteraad. Op 2 september 1919 werd hij gekozen tot wethouder van sociale zaken en gemeentelijke bedrijven. De Gooi- en Eemlander had weinig vertrouwen in zijn capaciteiten: 'Of de heer Brouwer er veel van terecht zal brengen? Wij gelooven niet, dat zelfs de leiders zijner eigen partij dit durven verhopen'. Brouwer nam al na vijf dagen ontslag, omdat hij het wethouderschap niet kon combineren met zijn drukke werkzaamheden binnen en buiten de katholieke arbeidersbeweging. Volgens de Gooi- en Eemlander was hij kennelijk tot het zelfinzicht gekomen dat het hem ontbrak aan de nodige 'kennis, ontwikkeling, kijk op en doorzicht in'. Van 1919 tot 1935 was Brouwer lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Ook als Statenlid kwam hij in botsing met de vakbondsvoormannen. In 1929 zou P.J.S. Serrarens door de Statenfractie worden voorgedragen als kandidaat-lid van de Eerste Kamer. De Amsterdamse werkgever J.N. Hendrix wierp zich echter als tegenkanidaat op en kreeg de steun van Brouwer. Serrarens moest zich buiten de fractie om kandidaat stellen om gekozen te worden. Brouwer verhuisde na de dood van zijn vrouw in 1934 naar Laren, waar hij vijf jaar later op 69-jarige leeftijd in de Larense gemeenteraad gekozen werd. Hij bleef lid tot 31 augustus 1941. Voor zijn maatschappelijke verdiensten werd Brouwer onderscheiden met het pauselijke erekruis Pro Ecclesiae et Pontifice. Hij overleed in februari 1946 in Laren en kreeg zijn laatste rustplaats op de R.K. Begraafplaats aan de Bosdrift te Hilversum. Veltman herdacht zijn vriend en strijdmakker als een groot en eenvoudig man, die tot zijn laatste snik arbeider was gebleven.

Publicaties: 

De Landarbeider. Een vergeten hoofdstuk (Hilversum z.j.).

Literatuur: 

J. Veltman, Gedenkboek. Onstaan en dertigjarige werkzaamheid van den Diocesanen Bond van R.K. Werklieden-Vereenigingen in het aartsbisdom Utrecht, 1893-1923. Uitgegeven bij de gelegenheid van de feestelijke herdenking van het 30-jarig bestaan (Utrecht 1923); J. Veltman, 'Henk Brouwer. De laatste van het Utrechtse Driemanschap' in: Herstel, februari 1946; C.J. Kuiper, Uit het rijk van de arbeid (Utrecht 1951 en 1953); J. Roes (red.), Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen van Alphons Ariëns 1887-1901 (Baarn 1992); J. van Meeuwen, Lijden aan eenheid. Katholieke arbeiders op zoek naar hun politiek recht (1897-1929) (Hilversum 1998).

Portret: 

Hendrik Brouwer, uit: Herstel, maart 1946

Auteur: 
Jos van Meeuwen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 24-27
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001