CORNELISSEN, Christianus Gerardus

(roepnaam: Christiaan), bestrijder parlementaire socialisten en theoreticus syndicalisme, is geboren te 's Hertogenbosch op 30 augustus 1864 en overleden te Domme (Frankrijk) op 21 januari 1942. Hij was de zoon van Johannes Cornelissen, timmerman en modelmaker, en Mechelina van Wijk. In oktober 1899 ging hij een vrij huwelijk aan met Elisabeth Katharina Frederike Rupertus, met wie hij een zoon kreeg. Eind 1922 gingen zij gescheiden wonen. Naam in Frankrijk geschreven als Christian Cornélissen.
Pseudoniemen: Clemens, Rupert, Wanderer.

Cornelissen was de tweede uit een gezin van vijf zonen. Dank zij een studiebeurs bezocht hij in zijn geboorteplaats de Rijkskweekschool voor Onderwijzers, waarvan de directeur, Dr. F.B. Trosée, grote invloed op zijn vorming heeft gehad. Na korte tijd vervangend onderwijzer te Reek bij Grave te zijn geweest en onderwijzer te Geertruidenberg, waar hij enkele lessen verzorgde voor de aan de lagere school verbonden part-time onderwijzersopleiding, de Rijksnormaalschool, werd hij onderwijzer te Middelburg. Intussen had hij de katholieke godsdienst, waarin hij was opgevoed, vaarwel gezegd. Hij leerde zichzelf Latijn en Engels.

Te Middelburg werd Cornelissen lid van de Zeeuwsche Propagandaclub voor Algemeen Kies- en Stemrecht en redigeerde hij mede diens orgaan De Volksstem, 'Blad ter eenvoudige bespreking van maatschappelijke en staatkundige onderwerpen', voortgezet als Licht en Waarheid, waarvan het eerste nummer verscheen op 18 mei 1889 en Cornelissen een van de oprichters was. Reeds vroeg ging zijn belangstelling uit naar de vakbeweging. Voor de oude Nederlandsche Bond van Landarbeiders ontwierp hij de statuten. Door de lectuur van Karl Marx werd zijn aandacht gevestigd op de economische schrijvers van de klassieke school en de economische problemen van het socialisme, die hem tot het einde van zijn leven hebben bezig gehouden. In 1891 schreef hij zijn polemische geschrift Kritiek van een radicaal op Karl Marx (Den Haag 1891) tegen de latere minister M.W.F. Treub. Hij was medewerker van Recht voor Allen onder het pseudoniem Clemens. Onder deze naam trad hij ook op als spreker en afgevaardigde op het congres van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) te Heerenveen in 1890. Cornelissen was lid van de Centrale Raad en internationaal secretaris van de SDB en vanaf 1 januari 1892 mederedacteur naast F. Domela Nieuwenhuis van Recht voor Allen, dat vanaf die datum officieel orgaan werd van de SDB. In de strijd tussen de 'parlementaire' en 'anti-parlementaire' richting stond Cornelissen aan de zijde van Domela Nieuwenhuis, maar nam een meer syndicalistisch standpunt in, dat hij in zijn geschrift Het revolutionaire kommunisme heeft uiteengezet (oorspronkelijk in het Frans: Le Communisme Révolutionaire (Brussel 1896); Nederlandse vertaling: Amsterdam 1897; herdruk in 1905 onder de titel Revolutionair Kommunistisch Manifest; reprint van de uitgave uit 1897: Bergen 1985). Hij bepleitte hierin het samengaan van revolutionaire socialisten en sociaal-anarchisten op een anti-parlementaire basis en een tactiek van sociaal-revolutionaire strijdmiddelen. In zijn boek Op weg naar de nieuwe maatschappij (in het Frans 1900, in het Nederlands 1902), dat grote bekendheid verwierf, heeft hij zijn syndicalistische maatschappijbeschouwing uitgewerkt. Uit brieven die hij aan de vooravond van zijn benoeming tot redacteur van Recht voor Allen aan Domela Nieuwenhuis zond, blijkt dat hij al sinds eind 1891 op syndicalistisch standpunt stond. Met Domela Nieuwenhuis had hij een aanhoudend geschil over de rol van de vakbeweging, terwijl hij ook steeds kritischer stond tegenover diens meer naar het individualisme neigende anarchisme. Het verwijt van zijn politieke tegenstanders, dat het 'tussenstandpunt', dat hij innam een bewijs was van aarzeling en theoretische verwarring en dat hij zou hebben moeten kiezen tussen een (organisatie afwijzend) anarchisme en de sociaal-democratie is onjuist en miskent zijn historische betekenis. J. Saks heeft dit terecht geconstateerd. In dezelfde geest oordeelt A.J.C. Rüter.

Internationaal heeft Cornelissen een actieve rol in de strijd om de parlementaire actie gespeeld. Hij bezocht de internationale congressen van Brussel (1891), Zürich (1893) en Londen (1896). Op het eerste congres was hij als vertegenwoordiger van de spoorwegvereniging Steeds Voorwaarts en als correspondent van Recht voor Allen, de beide laatste bezocht hij als gedelegeerde van de SDB, respectievelijk de Socialistenbond. Hij schreef over de voorbereidende conferentie te Brussel van het congres te Zürich een artikel in de Société Nouvelle, dat als brochure aan de afgevaardigden te Zürich werd uitgedeeld. Over het congres zelf schreef hij een uitvoerig verslag (De Sociale Gids, december 1893). Ter uitvoering van de bekende resolutie van het congres te Brussel inzake het oprichten van een nationaal secretariaat voor de vakbeweging werd Cornelissen tot 'arbeidssecretaris' benoemd, wiens taak het was om inlichtingen te verstrekken inzake arbeidskwesties aan vakverenigingen in binnen- en buitenland, statistische gegevens te verzamelen en ook hulp te verlenen aan arbeiders uit het buitenland. Pas in 1893 kwam echter een Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) tot stand, zoals dit door het congres te Brussel bedoeld was. Cornelissen bleef hiervan nog enige tijd bestuurslid. Na het Kerstcongres van de Socialistenbond in 1897 trad hij met Domela Nieuwenhuis uit de Bond en verliet in mei 1898 het land om zich voorgoed in Frankrijk te vestigen.

Na zijn vertrek uit Nederland wijdde Cornelissen zich te Parijs aan de journalistiek en de wetenschappelijk economische studie en bleef hij ook internationaal werkzaam. Oorspronkelijk onderhield hij ook nog persoonlijke relaties met Nederlandse socialisten als G.L. van der Zwaag, maar na 1908 heeft hij geen rol meer gespeeld in de Nederlandse arbeidersbeweging, al bleven er contacten met het NAS. In de jaren 1905 tot 1907 maakte hij deel uit van de redactie van de De Vrije Communist (oorspronkelijk met I.I. Samson, A. van Emmenes en P.M. Wink, later met Joh.J. Lodewijk en B. Reyndorp), orgaan van de Federatie van Vrijheidlievende Communisten (1905: vijf nummers; 1907-1908: 26 nummers). In het blad Grond en Vrijheid (1906-1907: veertien nummers) zette Cornelissen in een reeks artikelen de beginselverklaring van de Federatie uiteen, die zich naar zijn formulering naar rechts keerde tegen het 'parlementaire hervormingsstreven' en naar links tegen de 'desorganisatie'. Hij was vaste medewerker voor de buitenlandse politiek van de Voix du Peuple, het orgaan van de syndicalistische Confédération Générale du Travail (CGT) en vanaf 1911 redacteur buitenland van de Bataille Syndicaliste. In juli 1911 vergezelde hij een delegatie van de CGT op een studiereis naar Berlijn. Tijdens het internationale anarchistencongres te Amsterdam, in augustus 1907, waaraan hij deelnam, kwam een veertigtal revolutionaire syndicalisten in een speciale conferentie bijeen (27 en 30 augustus) en besloot tot de uitgave van een wekelijks bulletin in het Spaans, Engels, Duits en Nederlands, voor groter contact tussen syndicalistische organisaties in de verschillende landen. Dit Bulletin International du Mouvement Syndicaliste werd door Cornelissen van 8 september 1907 tot 26 juli 1914 geredigeerd en uitgegeven. In totaal verschenen 336 nummers. Cornelissen nam een groot aandeel in de organisatie van het internationale congres van revolutionaire syndicalisten te Londen in 1913. In de Eerste Wereldoorlog stond hij onder meer met Peter Kropotkin en Jean Grave aan de kant van Frankrijk. Hij behoorde tot de ondertekenaars van het 'Manifest des Seize' (in feite vijftien ondertekenaars) in Bataille Syndicaliste (14.3.1916). Een verdediging van zijn standpunt is zijn artikel 'Les devoirs des révolutionnaires et la guerre de 1914-1918' in het maandblad Plus Loin (augustus 1928). Pogingen om in Nederland aanhangers voor dit standpunt te winnen waren volkomen vruchteloos. Na de oorlog werkte hij geregeld mee aan het maandblad Les Temps Nouveaux.

Cornelissen beschouwde het als zijn voornaamste levenstaak een economische theorie te ontwerpen als grondslag voor het moderne socialisme. Hij schreef een reeks van theoretische economische werken, onder meer over de waardeleer en de loontheorie (waarvan ook beknopte uitgaven in meerdere talen verschenen), beide herdrukt in zijn grote vijfdelige werk: Traité générale de science économique, waaraan hij tot het einde van zijn leven heeft gewerkt en waarvan het laatste deel postuum is verschenen. In de Générations Nouvelles leverde hij een bijdrage tot een anti-autoritaire zedenleer als een sluitstuk op en in de geest van Kropotkins onvoltooide, nagelaten werk Ethica en gelijk dit gebaseerd op een negentiende eeuws positivisme. Cornelissen stond oorspronkelijk sterk onder de invloed van de Duitse sociaaldemocratie en het marxisme. Van zijn hand verscheen de eerste Nederlandse vertaling van Het Communistisch Manifest (Amsterdam, Liebers, 1892). Onder de invloed van socialistische ideeën en stromingen, die hij in Engeland en Frankrijk had leren kennen, ontwikkelde hij zich in libertaire en syndicalistische richting. In het buitenland kwam hij in contact met vooraanstaande figuren, zoals Kropotkin, John Turner in Engeland en Ferdinand Pelloutier in Frankrijk. Cornelissen heeft zich nooit anarchist genoemd, maar steeds libertair communist en syndicalist. Domela Nieuwenhuis schreef, dat Cornelissen een te dogmatische geest was (vanwege zijn katholieke afkomst en zijn scholing door Marx) om werkelijk ooit anarchist te zijn. Maar Cornelissen vond de anarchistische beweging te negatief, te weinig constructief en te 'amorph'. Hij was anti-etatistisch en anti-parlementair. Een zelfstandige vakbeweging beschouwde hij naast het aangewezen instrument voor de loonstrijd als een leerschool voor een constructieve rol in een socialistische maatschappij. Hij was ook een voorstander van productieve associatie, althans voor bepaalde kleinere industrieën, waar weinig kapitaal en machinerie voor nodig is en de industriële organisatie eenvoudig en weinig kostbaar. Hij schreef een vlugschrift Vakbeweging en productieve associatie (uitgave Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB) z.j.) en polemiseerde over de productieve associatie met Fr. van Eeden (in: De Toekomst, 1905) en met F. van der Goes (in: De Pionier, 1909). Als beginsel en tactiek voor het syndicalisme heeft Cornelissen steeds de 'Charte van Amiens' aangehangen, Hollands gezegd: de 'ongeacht clausule' van het oude NAS. Hij was in de jaren twintig en dertig een geziene figuur in de kringen van het internationale syndicalisme en men vroeg hem ook om zijn adviezen.

Archief: 

Archief Chr. Cornelissen in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 183).

Publicaties: 

Een bibliografie van brochures, boeken en artikelen van Cornelissen door A. Lehning verscheen in: Mededelingenblad, nr. 6, juni 1955, 9-11; behalve de genoemde 'De kommunistische beweging in Holland en haar tegenwoordige krisis' in: Van Nu en Straks, november 1898; 'Directe actie!' 'Zelf doen!' (Amersfoort 1904); Verzameling van internationale brieven voor het Volksdagblad geschreven (Den Haag 1906); enkele fragmenten uit de ongepubliceerde memoires, handelende over de internationale congressen in 1891, 1893 en 1896, verschenen met een voorwoord van A. Lehning in: Mededelingenblad, nr. 10, januari 1957, 2-22 en nr. 11, juli 1957, 4-38.

Literatuur: 

J. Saks, 'Ouderwetse lectuur' in: De Nieuwe Tijd, 1903, 218-231, 295-302; Vliegen, Dageraad II, 246-259; D. van Blom, 'De economist Christiaan Cornelissen' in: De Gids, november 1909, deel IV, 269-284; P. Ganivet, 'Het economische werk van Christiaan Cornelissen' in: Grondslagen, 1933, 46-48; A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903 (Leiden 1935) hoofdstukken I en II; A.C. Bakels, 'Christiaan Cornelissen herdacht' in: De Vlam, 22-9-1945; A.C. Bakels, 'Christiaan Cornelissen' in: Universo Toulouse, 1947, nr. 10, 9-12; A. Lehning, 'Cornelissen (Christiaan)' in: Mededelingenblad, nr. 6, juni 1955, 6-11; A.J.M. Visser, 'Christiaan Cornelissen (1864-1943)' in: Zeeuws Tijdschrift, 18e jrg., nr. 3, 1968, 97-101; H. Wedman, 'Christiaan Cornelissen, syndicalist' in: Maatstaf, augustus-september 1976, 112-122; M. Nettlau, Geschichte der Anarchie V, Anarchisten und Syndikalisten I (Vaduz 1984), 353-357; Tussen anarchisme en sociaal-democratie. 'Het revolutionaire kommunisme' van Christiaan Cornelissen (Bergen 1985; ingeleid door B. Altena en H. Wedman); W. Thorpe, 'The workers themselves'. Revolutionary syndicalism and international labour 1913-1923 (Dordrecht 1989); B. Altena, 'Een broeinest der anarchie'. Arbeiders, arbeidersbeweging en maatschappelijke ontwikkeling. Vlissingen 1875-1929 (1940) (Amsterdam 1989); H. Wedman, 'Cristiaan Cornelissen. Marxism and Revolutionary Syndicalism' in: M. van der Linden (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (Trier 1992) 84-105; G.W.B. Borrie, Monne de Miranda (Den Haag 1993); M. Buschman, Tussen revolutie en modernisme. Geschiedenis van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland 1893-1907 (Den Haag 1993); F. Kalshoven, Over marxistische economie in Nederland 1883-1939 (Amsterdam 1993); J. Perry, De voorman. Een biografie van Willem Hubert Vliegen (Amsterdam 1994); H. Wedman, 'Christian Cornélissen 1864-1943' in: Les Temps maudits. Revue syndicaliste révolutionnaire éditée par la CNT-AIT, nr. 5, mei 1999, 79-92 (Duitse vertaling: 'Cristian Cornelissen (1864-1943)' in: Archiv für die Geschichte des Widerstandes und der Arbeit (Fernwald 2001) 471-480); J. Stein, 'Freedom and Industry. The Syndicalism of Cristian Cornelissen' in: Anarcho-Syndicalist Review, 28, Spring 2000, 13-19 (Duitse vertaling: 'Freiheit und Industrie. Der Syndikalismus von Cristian Cornelissen' in: Archiv für die Geschichte des Widerstandes und der Arbeit (Fernwald 2001) 481-494.

Portret: 

Chr. Cornelissen, IISG

Handtekening: 

Archief Ferdinand Domela Nieuwenhuis , inv.nr. 45, IISG Amsterdam

Auteur: 
Arthur Lehning
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 2 (1987), p. 35-39
Laatst gewijzigd: 

21-08-2002