GÜNST, Frans Christiaan

vrijdenker en radicaal-liberaal met een uitgesproken democratisch en sociaal engagement, is geboren te Amsterdam op 19 augustus 1823 en aldaar overleden op 29 december 1885. Hij was de zoon van Frans Werner Günst, koek- en broodbakker, en Anna Elisabeth Gunterman. Op 30 januari 1850 trad hij te Fribourg (Zwitserland) in het huwelijk met Agnès Louise Sutorius, met wie hij een dochter en een zoon kreeg. Na haar overlijden op 21 februari 1864 hertrouwde Günst op 16 augustus 1866 met Catharina Frederika ('Toos') Schrijver, met wie hij drie dochters en twee zonen kreeg.
Pseudoniemen: Een volbloed-dagrediaan, Francesco, Mephisto, Multalegi, Philoverax, Verax.

Günst groeide op als oudste zoon in een rooms-katholiek arbeidersgezin. Zijn vader en moeder kwamen uit Hessen en Westfalen in Duitsland maar woonden al een tijd in Amsterdam, toen ze eind 1820 trouwden. Begin jaren veertig vertrok Günst, die niet bij zijn vader in de bakkerij ging werken, uit Amsterdam. Hij verbleef ongeveer tien jaar in het buitenland en werkte, naar eigen zeggen, 'in de grootste drukkerijen van Duitschland, Frankrijk, Italië en Zwitserland, zoowel als zetter, als als drukker en machienemeester'. In Bern, Lausanne en Frankfurt zou hij als 'Factor (technische chef) gefungeerd' hebben. In elk geval verwierf hij in november 1844 als 'compositeur et libraire' een verblijfsvergunning te Fribourg. Daar werkte hij voor een gerenommeerde boekhandel. In maart 1845 vertrok hij naar Lausanne, waar hij in de drukkerij van de Italiaanse radicaal en republikein Stanislas Bonamici, de uitgever van G. Mazzini, C. Balbo en V. Gioberti, werkte. In mei 1846 werd Günst geïnitieerd in de vooruitstrevende vrijmetselaarsloge Espérance et Cordialité, waar hij later de graden van Gezel en Meester verwierf. Hij verliet Lausanne in april 1848 en reisde naar Bern. Vervolgens trok hij ruim anderhalf jaar lang door Zwitserland en wellicht ook Italië. Zijn omzwervingen eindigden voorlopig in Fribourg, de geboortestad van zijn eerste echtgenote en de plaats van hun huwelijk. Günst koos medio april 1850 opnieuw domicilie in Lausanne en vertrok in oktober met zijn vrouw naar Amsterdam. Günst vertelde graag over zijn 'levensavonturen', die hij 'stoffeerde met de vruchten zijner fantaisie'. Zijn verblijf in Zwitserland sprak uiteraard tot de verbeelding. Sinds de burgeroorlog van 1847 gold Zwitserland in vooruitstrevende kring als het land waar de radicale oppositie haar eisen goeddeels had verwezenlijkt. Dat heeft de necrologen en biografen van Günst ongetwijfeld tot verdichting verleid. Zo vertellen zij steevast het verhaal, dat Günst naar Bern vertrok om een opleiding tot priester te volgen, maar terugkeerde als vrijmetselaar en vrijdenker. Bern was een protestantse stad, zonder seminarie of katholieke theologische faculteit. Günst heeft bovendien nooit lang in Bern gewoond. In Fribourg noch Lausanne stond hij ingeschreven aan een instituut voor hoger onderwijs. De doctorstitel waar hij prat op ging, verwierf hij niet aan een Zwitserse of Nederlandse universiteit. Weer een andere episode brengt Günst voor het voetlicht als militante vrijheidsstrijder. Hij zou hebben gevochten in het leger van G. Garibaldi. Waarschijnlijk legde Günst in Lausanne inderdaad contacten met Italiaanse politieke vluchtelingen: democraten, republikeinen en vrijdenkers uit de kring rond Bonamici, wier werk Bonamici drukte en verspreidde. Toch heeft de Zwitserse politie nooit aanleiding gezien om Günst in de gaten te houden. Voor de bewering dat hij in 1848 uit Zwitserland werd uitgewezen, bestaat geen bewijs. Misschien ging Günst medio 1848 inderdaad naar Italië, maar langer dan een jaar heeft dat verblijf dan niet geduurd. De laatste maanden van 1849 was hij immers weer in Fribourg. Het tijdstip van zijn verblijf maakt het niet waarschijnlijk dat hij zich onder de manschappen van Garibaldi bevond. Ook heeft hij geen zichtbare sporen nagelaten, die er op wijzen dat hij anderszins in de vrijheidsstrijd van de Italiaanse staten participeerde. Veel later, op 9 augustus 1884, werd hij onderscheiden met een 'groote zilveren Garribaldimedaille'. Dat was onmiskenbaar de bekroning van een levenslang streven naar vrijheid en vrede, én van een spannend maar apocrief verhaal.

Terug in Amsterdam werd Günst opnieuw actief in het drukkers- en boekenvak. Hij werkte als chef-typograaf in het bedrijf van een bevriend industrieel, C.A.J. Geesink, en vestigde zich betrekkelijk snel als zelfstandig drukker, uitgever en handelaar in kantoorartikelen, vermoedelijk met financiële steun van zijn echtgenote. Op 3 januari 1852 deed hij een circulaire uitgaan, waarin hij meldde dat het periodiek Europa en Nederland, Het staatkundige binnen- en buitenlandsche nieuws van den dag beoordeeld en opgehelderd voortaan bij hem zou verschijnen. Dit weekblad was gewijd aan de achtergronden van het nieuws, 'iets dat in onzen tijd van wereldburgerschap onvermijdelijk is geworden'. Hij probeerde met het blad bij te dragen aan de 'volksopvoeding tot een hooger intellectueel staatsburgerlijk leven, en dus volksgeluk'. Hij hoopte het blad ook onder de aandacht te kunnen brengen van 'denkende Vrouwen en weetgierige Jongelingen'. Redacteur van het blad was de Amsterdamse publicist M.S. Polak, de stichter van de niet-reguliere vrijmetselaarsloge Post Nubila Lux. Deze schreef in november 1852 aan J.R. Thorbecke dat het weekblad aan geldgebrek ten onder dreigde te gaan en vroeg hem om morele en liefst financiële steun, want het ontbrak 'den jeugdigen uitgever, die reeds in den loop van dit jaar moest bijpassen' aan kapitaal. Thorbecke hield de boot af. De uitgave werd een maand later gestaakt. Zo zou het steeds met Günsts kranten en tijdschriften gaan. Intussen gaf Günst ook boeken uit, maar zijn aandacht bleef uitgaan naar tijdschriften en kranten, die hij zag als de toegang tot de publieke opinie en het vehikel voor maatschappelijke hervorming. In oktober 1854 verstuurde hij de prospectus van het door hem opgerichte vakblad Typographia, Tijdschrift voor boekdrukkers en beoefenaars der vakken die met de boekdrukkunst in verband staan. Het blad kwam voort uit de Vereeniging Typographia te Amsterdam, die Günst en enkele anderen op 19 februari 1853 hadden gesticht. Begonnen als gezelligheidsgenootschap stelde Typographia zich spoedig ten doel de levensomstandigheden van typografen te verbeteren. Günsts sociale engagement blijkt uit zijn lidmaatschap van E.H. Hartmans Maatschappij tot Verbetering van den Werkenden Stand uit 1854. Eind 1854 ging Günst een samenwerkingsverband aan met de uitgeverij Wed. J.L. van der Vliet. Hij verzorgde de administratie en verzending van het letterkundig plaatwerk De Tijd. Tevens waakte hij over de financiële vergoeding voor het hergebruik van teksten uit die uitgave, een 'journalistieke ethiek' die destijds nog weinig courant was.

Intussen profileerde Günst zich als vrijmetselaar in Post Nubila Lux. Bij de oprichting en daarop volgende strijd om officiële erkenning was hij niet betrokken, maar al in 1852 functioneerde hij als secretaris van de loge. Op 29 oktober 1863 werd hij voorzittend meester. Deze positie werd na invoering van de nieuwe, progressieve logestatuten in juli 1864 overgenomen door R.C. Meijer (R.C. d'Ablaing van Giessenburg). In oktober 1867 kreeg Günst de voorzittershamer weer in handen. Begin jaren tachtg publiceerde hij een gedetailleerde geschiedenis van Post Nubila Lux. Tegen het midden van de jaren vijftig manifesteerde Günst zich als vrijdenker. Via Post Nubila Lux was hij betrokken bij de totstandkoming van F.W. Junghuhns vermaarde vrijdenkersbijbel Licht- en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java (1854). Hij gaf de tweede en derde aflevering van het boek uit, evenals de complete Duits- en Nederlandstalige versies ervan en raakte bevriend met de auteur. Deze schonk hem een koperen verrekijker met persoonlijk opschrift, zoals blijkt uit de verkoopcatalogus van een deel van Günsts boekencollectie, die na zijn overlijden verscheen. De uitgave van Licht- en schaduwbeelden werd vanaf 1 oktober 1855 naar de geest voortgezet als maandblad: De Dageraad, Tijdschrift toegewijd aan de verspreiding en verlichting in den geest van de natuurlijke godsdienst en zedeleer. Günst was uitgever en redacteur. In de beginjaren publiceerde hij veel in De Dageraad. Tijdens de vergaderingen van de gelijknamige vereniging, die op 12 oktober 1856 was opgericht, stak hij geregeld lange redevoeringen af over godsdienstige onderwerpen. Het spanningsveld tussen religie en rede intrigeerde hem. Samen met Meijer had hij, in april en augustus 1855, bij voorbeeld de eerste twee deeltjes uitgegeven van A.J. Nieuwenhuis' vrijzinnige, religieus-socialistische werkje Jésus-Christ et sa doctrine appliquée. Bovendien verdiepte hij zich in het spiritisme. Tezelfdertijd was hij betrokken bij de organisatie van de voordrachten, die de roemruchte Duitse ex-priester Johannes Ronge medio 1858, op uitnodiging van vereniging De Dageraad, in Amsterdam hield. Samen met Meijer bracht hij deze voordrachten op de markt. De georganiseerde vrijdenkersbeweging riep destijds weerstand op. Günst ondervond dat aan den lijve toen zijn winkel werd belaagd. Ook zijn naam als boekverkoper en uitgever had er onder te lijden. Volgens Multatuli had Günst geen talent voor zaken: ''t is een heel makkelijk (ja al te makkelijk) mensch', maar 'als koopman niet soliede'. Hij vond hem een 'tobbert'. Günst, die groot ontzag voor Multatuli had, gaf de eerste drie oplagen van diens Minnebrieven (1861-1862) uit, evenals het Gebed van den onwetende,Uit het dagboek van een krankzinnige (1861) en Kopyrecht van den Max Havelaar verdedigd (1861). Ook corrigeerde hij de tweede druk van De bruid daarboven (1864) en droeg hij (binnen drie dagen) zorg voor de correctie, distributie en uitgave van De Maatschappij tot Nut van den Javaan (1869). Voor Multatuli bleef hij een aanspreekpunt in Amsterdam. Multatuli zelf karakteriseerde hun relatie als een toevallige omstandigheid. Toen hij begin 1886 gevraagd werd om informatie over Günst ten behoeve van diens necrologie in De Dageraad, schreef hij: 'Waarschynlyk stelt ge u de verhouding tusschen Günst en my als nauwer voor dan ze was. Om eens een ding te noemen, ik ben nooit by hem aan huis geweest'. Hoewel Günst in 1858 besloten had zich tot de uitgeverij te beperken, overspeelde hij in de loop van de jaren zestig zijn commerciële hand. Enkele maanden na de dood van zijn vrouw nam hij het fonds van de failliete handelsdrukkerij Fa. P.D. van Es over. Hij schreef in maart 1867 dat hij 'sedert Januari 1866 voor eigen rekening eene drukkerij [had] opgezet, die wel is waar zeer goed opneemt, maar waartoe mij genoegzaam kapitaal ontbreekt, om die naar den eisch doortezetten en uittebreiden'. Daarom was hij genoodzaakt naar een loondienstbetrekking te solliciteren. Eind 1867 meldde Meijer, dat de financiële positie van Günst 'allertreurigst' was: 'Het komt mij voor dat hij tracht tijd te winnen op hoop dat zijn gelukkig gesternte nieuwe magiers voor zijn kribbeke voert met rijke offeranden'. Connecties scheen hij namelijk wel te hebben. Met moeite hield hij het hoofd boven water. Meijer wist in 1868 te vertellen dat diens uitgeverij-drukkerij bankroet was. Günst moest op zoek naar 'une nouvelle position sociale', want sinds hij in augustus 1866 was hertrouwd, was het aantal kindermonden dat hij moest vullen verdubbeld. De toon die Meijer aansloeg, wortelde deels in persoonlijke meningsverschillen die in De Dageraad tot uitdrukking waren gekomen, deels in het feit dat met Günsts faillissement ook het vrijdenkerstijdschrift De Dageraad (tijdelijk) van het toneel verdwenen was. Wel gaf Günst kort hierop nog De Dageraad, Orgaan van de Vereeniging uit (1869-1870). Vanaf 1866 had Günst, 'kampioen voor het recht van den individu', afstand genomen van de nieuwe socialistische richting die in De Dageraad opgang maakte. In de loop van 1867, nadat Meijer zijn voorzitterschap had neergelegd ten gunste van H.H. Huisman, werden de banden weer nauwer. De rest van zijn leven bleef Günst actief in de Nederlandse én de internationale vrijdenkersbeweging. Tijdens het Internationale Vrijdenkerscongres van september 1883 legde hij tal van contacten met Italiaanse geestverwanten. Ruim een jaar later, niet lang voordat hij ziek werd, sprak hij als de éminence grise voor een talrijk gehoor - getooid met de 'Garribaldimedaille' - tijdens een vergadering van de vereniging Het Vrije Woord te Rotterdam. In de zaal zaten ook G.W. van der Voo en J. Pellisier uit Delfshaven. Hij memoreerde hen als 'grijsaards geworden in den strijd voor de vrije gedachte'.

De parallel tussen de biografie van Günst en de ontwikkeling van de radicale politieke (sub)cultuur in Nederland is opmerkelijk. Tal van sociaal-liberalen en radicalen manifesteerden zich gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw in de vrijmetselarij en de vrijdenkersbeweging. Bovendien lieten zij zich in met de sociale kwestie in de pers en tijdens (internationale) congressen. Ook speelden zij een actieve rol in de vroege arbeiders- en vredesbeweging. Günst was actief op vrijwel al deze fora van radicale oppositie. Hij was lid van de Democratische Vereeniging in Amsterdam, die was voortgekomen uit de in 1868 opgerichte radicale Debating Society 'Vooruitgang'. Hier kwam hij in contact met P.J. Pennig. Günst was mede-oprichter van het Haagse Stuiverblad, dat in februari 1870 werd omgedoopt in De Toekomst. Hij werd redacteur (samen met Ch. Rodenback [Monterossi], J. Speijer Klerk en zijn vriend W.B. Westermann, secretaris van Post Nubila Lux, die het blad mede financierde) en later eigenaar van het blad. Hierdoor was hij in de gelegenheid om 'het socialistische programma' om te buigen 'in liberalen zin'. Günst achtte dat noodzakelijk, omdat het volk op staatkundig gebied nog onvoldoende was ontwikkeld om zelf de strijd voor sociale rechtvaardigheid te voeren. Toen de uitgave van het blad op 1 mei 1872 werd gestaakt, draaide hij voor de verliezen op. Voordien had de mislukte poging in april 1872 om De Toekomst met De Werkman van B.H. Heldt en het Antwerpse blad De Werker tot één democratisch blad te versmelten Günst teleurgesteld. Daar kwam bij dat hij in maart 1872 zijn financieel gunstige betrekking als secretaris van de Stadsschouwburg in Amsterdam vanwege zijn democratische engagement was kwijtgeraakt. Na deze tegenslagen zocht hij toenadering tot S. van Houten en probeerde hij (tevergeefs) met diens vriend J.W. Straatman, de oud-redacteur van Het Noorden en lid van Post Nubila Lux, een radicaal weekblad op te zetten. In 1872 was Günst ook toegetreden tot de redactie van het Antwerpse blad van J. Rademacher (E.Ph.H. van der Ven), Het Vrije Volk, Orgaan der Demokratie in Noord- en Zuid-Nederland, waarin hij rationeel-godsdienstige bespiegelingen publiceerde. In mei 1873 nam Rademacher het initiatief tot oprichting van een Nederlands-Belgische democratische bond met Günst als beoogd vice-voorzitter. Die weigerde. Het initiatief liep stuk. In augustus 1873 werd de uitgave van Het Vrije Volk gestaakt. Günst werd op 1 januari 1873 medewerker van het Algemeen Handelsblad. Ruim twee jaar lang verzorgde hij het handelsoverzicht, wat hem een behoorlijk en vast inkomen opleverde. Tegelijkertijd werkte hij voor Onzen Tijd, De Tijdspiegel en 't Leeskabinet. In 1875 verliet hij het Algemeen Handelsblad en werd hij medewerker van het kritisch-satirische, radicale blad Asmodée, dat eerder geen goed woord over had gehad voor de radicaal-democratische initiatieven van Rademacher. Het jaar daarop werd Günst uitgever en rdacteur van De Amstelbode, waar hij opnieuw weinig eer aan behaalde. Multatuli schreef hem hierover: 'Ik wou zoo graag dat het goed ging met uw blad. Ge hebt toch al veel gewurmd en veel tegenspoed gehad!'. In 1877 was Günst corrector van de eerste jaargang van De Amsterdammer. In 1877 en 1878 werkte hij mee aan het vrijdenkersblad De Tolk van den Vooruitgang en in 1879 maakte hij de buitenlandse overzichten van Recht voor Allen. In voor- en tegenspoed bleef Günst een actief publicist. Curieus is in dit opzicht de wijze waarop hij zichzelf typeerde op de geboorteakten van zijn kinderen. In 1852, 1859, 1867 en 1868 gaf hij als beroep 'boekdrukker' op. Twee jaar later noemde hij zich 'boekhandelaar', in 1872 'letterkundige' en in 1876 tenslotte 'boekhouder'.

Günst was geen socialist maar een onvervalst democraat met een krachtig ontwikkeld sociaal engagement. Als lid van de Association Internationale pour le Progrès des Sciences Sociales (AIPSS) bevond hij zich medio jaren zestig in een ideologisch heterogeen maar bezielend gezelschap van 'socialen', dat zich sterk maakte voor deugdelijk (volks)onderwijs, gezonde arbeidsverhoudingen en -omstandigheden, statistisch en sociaal-wetenschappelijk onderzoek, vrede én economische zelfstandigheid van vrouwen. Binnen de AIPSS legde Günst contacten, waarvan hij profijt trok voor zijn activiteiten in de internationale vrijdenkers- en vredesbeweging gedurende de jaren zeventig. Zo raakte hij betrokken bij de Geneefse Vredes- en Vrijheidsliga. In De Toekomst deed hij begin 1870 uitgebreid verslag van het vredescongres te Lausanne. Hij verklaarde zich tegenstander van het geldverslindende leger, dat in stand werd gehouden, hoewel iedereen het erover eens was dat het tegen geen enkele vijandige inval stand zou kunnen houden. Later pleitte hij voor de oprichting van een Europees Vredestribunaal, dat legers en oorlog overbodig zou maken. Maar zolang er monarchen heersten in Europa, schreef hij op 8 juni 1870, was internationaal recht een onmogelijkheid. Als redacteur van De Toekomst schreef Günst een brief aan het vredescongres te Basel, waarin hij de internationale vredesbeweging de steun van democratisch Nederland toezegde. Dat initiatief viel in goede aarde. Günst werd genoemd in het verslag van het congres van Lausanne (1871) en werd in de loop van het volgende jaar voor Nederland corresponderend lid van de Internationale Vrede en Vrijheidsliga. De vredesbeweging was nauw verweven met de vrijdenkersbeweging, de vrijmetselarij (met een opvallende rol voor Post Nubila Lux) en de radicale pers. Deze netwerken én de ideologische samenhang van deze antiklerikale, radicale traditie in het sociale denken, waarvan Günst spreekbuis was, waren van betekenis. De vredesbeweging was bovendien een van de eerste publieke fora, waar vrouwen zich formeel op voet van gelijkheid manifesteerden. Günst heeft de aanwezigheid van die 'denkende Vrouwen' beslist toegejuicht. In zijn laatste levensjaar werd Günst door ziekte geveld. De necrologie, die het Nieuws van den dag op 4 januari 1886 over Günst publiceerde, vermeldde dat 'die sterke geest langzamerhand werd omneveld'. Günst stierf in het Amsterdamse Buitengasthuis. Twee medepatiënten tekenden de akte van overlijden. Na Günsts overlijden zette Multatuli zich met enig succes in om in vrijmetselaarskringen financiële steun voor de weduwe te vinden.

Publicaties: 

Günst was een productief auteur in De Dageraad, met name in de beginperiode van het blad; daarnaast schreef hij onder meer in: Typographia, Europa en Nederland, De Maandbode op het Gebied der Redelijke Beschaving, De Omnibus, Het Stuiversblad, De Toekomst, De Amstelbode, Het Vrije Volk, Algemeen Handelsblad, Handels- en Effectenblad, Asmodée, Tolk van den Vooruitgang, Recht voor Allen, en De Amsterdammer; 'Levensschets' in: F.W. Junghuhn, Licht- en schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java (Amsterdam 1854); (Een volbloed-dagrediaan) Ook iets over de zoogenaamde klopgeesten en hunne manifestatiën. Open brief aan den schrijver van 'Nog een woord over de klopgeesten en hunne manifestatiën' (Amsterdam 1858); Wijwater voor roomsch-katholieken. Open antwoord aan den kalkleverancier Alban Stolz. Naar aanleiding van zijn geschrift 'Kalk voor vrijmetselaren' (Amsterdam 1863); Doornenkroon voor roomsch-katholieken. Open antwoord aan den kalkleverancier Alban Stolz. Naar aanleiding van zijn geschrift 'Acaciatak voor vrijmetselaren' (Amsterdam 1863); De bloedgetuigen der Spaansche inquisitie. Kerkelijk-historischen schets (Amsterdam 1863); Heidenen en jezuieten. Eene vergelijking van de zedeleer der oude heidenen met die der paters jezuieten. Gevolgd door de echte Monitor secreta of geheime instructiën der jezuieten. Naar authentieke bronnen bewerkt (Amsterdam 1864); Adon Hiram. De oudste legende der vrijmetselarij (Amsterdam 1867); Ons standpunt. Voordracht gehouden in de Vereeniging 'De Dageraad' te Amsterdam (Amsterdam 1868); De onafhankelijke vrijmetselaars-loge Post Nubila Lux, te Amsterdam. Geschiedenis van haar wording en drie-en-dertigjarig bestaan. Naar authentieke bronnen bewerkt door - (Amsterdam 1884; oorspronkelijk verschenen in drie delen, 1881-1884).

Literatuur: 

H.C. Muller, 'Dr. F. Günst. Een woord ter herinnering' in: De Dageraad, 1885-1886; 'Losse bijdragen uit het leven van F. Günst' in: De Dageraad, 1885-1886; 'Korte aanteekeningen op 't leven van Dr. F. Günst' in: De Dageraad, 1885-1886; Catalogus van de bibliotheken, waarin zeer belangrijke werken over philosophie, maçonnerie, natuurlijke historie, landbouw en veeteelt, bellettrie, plaat- en prachtwerken enz. nagelaten door wijlen de heeren: baron C.J.W.P. van de Borch genaamd Van Rauwenoort, Zevenaar. Dr. F. Günst, reg. meester van de loge, 'Post Nubila Lux'" Amsterdam. ... Publieke verkooping op donderdag 8 juli en volgende dagen, in het verkooplokaal van G. Theod. Bom & Zoon, Keizersgracht bij het Molenpad 428, Amsterdam (Amsterdam 1886); J.M. Wheeler, Biographical dictionary of freethinkers (Londen 1889); Bymholt, Geschiedenis; A.H. Gerhard, 'De Vereeniging "De Dageraad" 1856-1906' in: De Dageraad. Geschiedenis, herinneringen en beschouwingen, 1856-1906 (Amsterdam 1906); O. Noordenbos, Het atheïsme in Nederland in de negentiende eeuw. Een kritisch overzicht (Rotterdam 1931); O. Noordenbos, 'Günst, dr. Frans Christiaan' in: Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek. Deel IX (Leiden 1933) 312; J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933); A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord (Amsterdam 1950); P.S., 'De eerste uitgever van De Dageraad. F.Ch. Günst (1823-1886)' in: De Vrijdenker, 1.10.1955, 4-6; Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam (Amsterdam 1965); J.J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973); P. Spigt, 'Günst, Frans Christiaan (19/8/1823 - 29/12/1886)' in: O. Noordenbos, P. Spigt, Atheïsme en vrijdenken in Nederland (Nijmegen 1976) 163-6; A. Jongstra, De multatulianen (Amsterdam 1985); W.H. van der Linden, The international peace movement 1815-1874 (Amsterdam 1987); 'Günst, F.-Chr.' in: Ch. Keijsper (red.), K. ter Laan's Multatuli-encyclopedie (Den Haag 1995) 184; Multatuli, Volledige werken (Amsterdam 1951-1995); H. Moors, 'Vrijdenkers over vrouwen. Seksenverhoudingen in levensbeschouwelijke maatschappijkritiek (1855-1898)' in: M. Bosch e.a. (red.), Feminisme en verbeelding. Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis (Amsterdam 1994) 61-85; H. Moors, 'Oud Frans bloed. De saint-simonistische uitgaven van firma R.C. Meijer' in: J. Salman e.a. (red.), Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, jrg. 3, 1996, 87-110; H. Moors, 'Helpt vrijdenken? Vrijdenkersorganisaties in negentiende-eeuws Nederland en België: naar een comparatieve benadering' in: Brood & Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, 3,2, juni 1998, 13-29; D. Bos, Waarachtige volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001).

Portret: 

Frans Christiaan Günst, IISG

Auteur: 
Hans Moors
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 62-68
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003