HARTOG, Henri Benjamin

Henri Hartog

sociaal bewogen literator en initiatiefnemer van de Rotterdamse vereniging 'Voor de Kunst', is geboren te Schiedam op 1 augustus 1869 en overleden te Rotterdam op 25 februari 1904. Hij was de zoon van Salomon Benjamin Hartog, koopman, en Maria Koster.
Pseudoniemen: J.P.E.; J.P. Eeraets.

Hartog groeide op in een gezin van wat genoemd is 'zeer kleine Israëlitische kleinhandelsmenschen'. De laatste vijftien jaar van zijn verblijf in de industriestad Schiedam woonde het gezin Hartog 'in een klein hofje, tusschen arme menschen'. In 1897 verhuisde hij met zijn vader, zuster en twee broers naar Rotterdam. Zijn moeder was inmiddels overleden. In 1903 gingen zij wonen 'op een bescheiden etagewoning van een nieuwe straat, tusschen de arbeiders en andere weekloners in'. Omstreeks 1900 liet Hartog bij de burgerlijke stand de vermelding 'Nederlands-Israëlitisch' achter zijn naam doorhalen en liet noteren 'geen' godsdienst meer te belijden. Na een volksschool doorlopen te hebben kon hij dankzij steun van anderen een onderwijzersopleiding volgen. Hij werd kwekeling aan een Schiedamse normaalschool. In 1888 werd hij benoemd tot onderwijzer derde klas aan de Eerste Tusschenschool, later School F genoemd, te Schiedam met een salaris van vijfhonderd gulden per jaar. Tot zijn vroege dood bleef hij aan deze school verbonden. De werkomstandigheden waren er slecht: grote klassen en een laag salaris. Mogelijkheden om hogerop te komen waren er nauwelijks. Een zwakke gezondheid verhinderde hem om door aktenstudie een betere positie te verwerven, zodat hij les moest blijven geven aan de laagste klas. Wel maakte hij zich Frans en Duits door zelfstudie eigen. Zijn relatie met het hoofd der school was gespannen. Deze genoot veel aanzien in de Schiedamse politiek en was een belangrijk persoon in de liberale kiesvereniging. In een brief aan Albert Verwey vatte Hartog zijn schoolbestaan als volgt samen: 'met groote klassen moest ik tobben, gekweld en gewantrouwd door een ploertig schoolhoofd, die me ook bij de autoriteiten verdacht maakte'. De slechte positie van de onderwijzers in het algemeen deed Hartog de noodzaak tot organisatie inzien. Hij speelde een voortrekkersrol bij de oprichting in 1891 van de Schiedamse afdeling van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers. Een tijd lang vervulde hij de functie van eerste secretaris. In het bondsblad De Bode schreef hij in de periode 1893-1897 onder pseudoniem scherpe artikelen over de ongunstige omstandigheden waaronder de gewone onderwijzers hun werk moesten doen. In 1900 werd hij lid van de Bond van Sociaal-Democratische Onderwijzers, nadat hij zich in 1899 als lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij had aangemeld.

Geïnspireerd door auteurs als Multatuli maar vooral onder invloed van Lodewijk van Deyssel begon Hartog in de eerste helft van de jaren negentig met het schrijven van wat hij 'schetsen' noemde. Hij was een scrupuleus auteur, wiens productie maar moeizaam tot stand kwam. In 1896 debuteerde hij in het Tweemaandelijksch Tijdschrift voor Letteren, Kunst en Wetenschappen en Politiek. In de jaren daarna verschenen meer verhalen, niet alleen in het door Van Deyssel en Verwey geredigeerde Tweemaandelijksch Tijdschrift, maar ook in De Nieuwe Gids van Willem Kloos en in De Jonge Gids van Herman Heijermans. Mede om financiële redenen trad Hartog in de jaren 1903-1904 ook op als literair criticus. Hij leverde boekbesprekingen voor het veertiendaagse tijdschrift De Vrouw, Veertiendaagsch blad, gewijd aan de onderlinge opvoeding der vrouwen, dat onder redactie stond van Ida Heijermans, en aan het dagblad Het Volk. Ook voor P.L. Tak's De Kroniek schreef hij boekbesprekingen. In een polemiek met E.W. Thijssen, een van Herman Heijermans' talrijke pseudoniemen, schreef Hartog in De Jonge Gids van 1898 dat hij proletariër was, maar niet 'een zogenaamd geleerde proletariër'. Vijftien jaar had hij gewoond 'in een hofje te Schiedam, wel niet onder het allerarmste en meest-door-de-maatschappij-verbeestlijkste proletariaat, maar toch heb ik veel ellende gezien, ook zelf de beroerdheid van het proletariër zijn in zeer acuten en vernietigenden vorm ondergaan'. Hij had zelf ervaren hoe 'als fatale machten, een complex van maatschappelijke invloeden' mensen tot verdwazing konden brengen. In zijn literaire schetsen registreerde hij het leven van deze 'sjofelen', de Schiedamse brandersknechts en hun vrouwen in de dagelijkse strijd om het bestaan. Hij bezat, naast een scherpe blik voor het curieuze, een oprechte genegenheid voor zijn verhaalfiguren. F. Bordewijk, een groot bewonderaar van Hartog, typeerde diens werk als echt en levend, als 'wezenlijk uitstekend' en vond dat Hartog aandachtig geluisterd had naar het Schiedamse 'volk'. Na Hartogs vroege dood bracht een bevriende Rotterdamse uitgever, W.L. Brusse, Hartogs verhalen en zijn onvoltooide roman Buurtleven bijeen in de bundel Sjofelen (Rotterdam 1904). Van Deyssel schreef er een voorrede bij. Hartogs literair oeuvre is niet omvangrijk en in zijn door het naturalisme beïnvloede stijl klinkt de stem van Van Deyssel vaak krachtig door, zodat sommige verhalen zich wat stroef laten lezen. Maar er is nauwelijks literatuur te noemen waarin een dergelijke indringende beschrijving wordt gegeven van het arbeidersbestaan in 'Zwart Nazareth', de jeneverstad Schiedam omstreeks 1900. Hartogs werk raakte vrij spoedig in de vergetelheid. Het opbloeien van de belangstelling voor het negentiende-eeuws naturalisme in Nederland leidde er rond 1980 evenwel toe dat sommige verhalen in bloemlezingen werden opgenomen, nadat zijn kritisch proza bijeengebracht was in Opstellen (Leiden 1975; 19782) en 'Eene vereerende taak'. Kritieken (Leiden 1983). Sjofelen beleefde in 1994 een herdruk.

Hartog koesterde een grote bewondering voor Van Deyssel, met wie hij vanaf 1894 correspondeerde. In een vlugschrift Een eigenwijs schrijfster (Rotterdam 1903) verdedigde hij deze auteur tegen één van diens critici, Anna de Savornin Lohman. Dat Hartog overtuigd socialist was, verhinderde hem niet deze 'antisocialistische Van Deyssel' te volgen en te verdedigen. Hij vond dat sociaal-democraten er ook naar moesten streven dat de arbeidersgeslachten eenmaal van de schoonheid zouden kunnen genieten, of die nu uitgedrukt was in de taal van Van Deyssel of die van Heijermans. Om die reden betoogde Hartog in Het Volk (24.1.1904) dat geen sociaal-democraat het initiatief zou nemen om 'onze' Rembrants te verkopen ten behoeve van kindervoeding of kinderkleding. 'Alle goede kunst is iets dat bestemd is om geluk en verheffing te geven, en ieder die daarvoor arbeidt, mogen ook sociaal-democraten eeren'. Niet de gezindheid, maar de kwaliteit was bepalend voor Hartogs waardering van kunst. Wel ging zijn voorkeur uit naar een combinatie van kwaliteit en juiste (socialistische) gezindheid. Over Herman Gorters socialistische Verzen (1903) heeft Hartog zich dan ook bijzonder lyrisch uitgelaten. In zijn eigen werk echter stelde hij nooit het socialisme als oplossing voor de problemen van het proletariaat voor. Hartog, bewonderaar van William Morris en Walter Crane, probeerde zijn ideaal om de arbeiders te verheffen door hen in aanraking te brengen met de kunst ook in de praktijk te brengen. Ondanks zijn bescheiden aard en schuchtere persoonlijkheid was hij de stuwende kracht achter het comité dat in 1902 de Rotterdamse vereniging Voor de Kunst oprichtte. Deze wenste haar leden te recruteren uit alle lagen van de bevolking en probeerde hen voor een contributie van fl. 1,50 per jaar in aanraking te brengen 'met de Kunst', 'met de groote verbeeldingen der schoonheid, en wie gestadig met deze verkeert, in die zal iets overgaan van de groote menschelijkheid der monumentale kunst', zoals Hartog dat zelf formuleerde. In 1904 telde de vereniging al bijna vierduizend leden. Geïnspireerd door zijn sociaal-democratische overtuiging probeerde Hartog zijn diepgewortelde pessimistische neigingen om te zetten in een idealistisch gestemd handelen. Hij stierf te jong om er de blijvende resultaten van te zien. In het overlijdensbericht in Het Volk werd hij geschetst als een trouw partijgenoot, maar niet iemand die in de arbeidersbeweging op de voorgrond trad als spreker, agitator of politicus. Ziekelijk als hij was, voelde Hartog zich niet geschikt voor actieve propaganda.

Archief: 

Archief H. Hartog (literaire nalatenschap) in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag).

Publicaties: 

Slaapstêe (Uit de onderste lagen der samenleving). Toneelspel in vier bedrijven door Maxim Gorki. Naar de Duitsche vertaling bewerkt door - (Rotterdam 1903; 19052); In d'r nieuwe woning. Realistische novelle (Rotterdam 1907); Brieven aan Van Deyssel (Leiden 1978); Brieven aan Albert Verwey (Leiden 1981); (met D. van der Zee) Herleefd verleden. Uit het Schiedamse leven rond 1900 (Schiedam 1988); Niks dan last en weegluizen. Verzameld proza. Met een nabeschouwing van F. Bordewijk (Amsterdam 1994; is herdruk van Sjofelen uit 1904); Zie voor bibliografie: J. Noordegraaf en A. IJzerman, Henri Hartog, schrijver van Zwart Schiedam (Amsterdam 1980) 124-7.

Literatuur: 

M.J. Brusse, 'Henri Hartog' in: De Kroniek, 10e jrg., 20.2.1904, 68-9; 'Henri Hartog 1 Augustus 1869-25 Februari 1904' in: Mededeelingen Rotterdamsche Vereeniging 'Voor de Kunst', nr. 5, maart 1904 (bevat levensbericht en herdruk van een aantal necrologieën die in dag- en weekbladen verschenen); H. Heijermans jr., 'Henri Hartog 'in: De Nieuwe Tijd, 1904, 229-30; I. Heijermans, 'Henri Hartog' in: De Vrouw. Veertiendaagsch blad, gewijd aan de onderlinge opvoeding der vrouwen, 1904, nr. 14, 113-5; Vox, 'Henri Hartog', in: De Volksonderwijzer, 14e jrg., nr. 5, 1904, 1; H. Gerversman, 'Henri Hartog. 1 Augustus 1869 - 25 Februari 1904' in: Rotterdamsch Jaarboekje, derde reeks, 4e jaargang, 1926, 75-82; W. Zimmerman, 'Vijf en twintig jaar kunst aan het volk. Een overzicht en herinneringen' in: De Socialistische Gids, november 1928, 951-62; J. de Graaf, 'Le pessimisme social' in: idem, Le réveil littéraire en Hollande et le naturalisme français (1880-1900) (Amsterdam 1938) 163-202; F. Bordewijk, 'Bij een oud boek. Henri Hartog, Sjofelen' in: Utrechtsch Nieuwsblad, 21.9.1946 (herdrukt in: F. Bordewijk, Kritisch proza, 's-Gravenhage 1982, 213); P.J. Meertens, 'Hartog (Henri)' in: Mededelingenblad, nr. 3, januari 1954, 4-5; G.W. Huygens, 'Henri Hartog. Vergeten naturalist uit Schiedam' in: NRC, 1.8.1969; J. Noordegraaf, De onbekende meester uit Schiedam. Henri Hartog 1869-1904 (Leiden 1974); J. Noordegraaf en A. IJzerman, 'Henri Hartog: een biografische schets' in: Henri Hartog, schrijver van zwart Schiedam (Amsterdam 1980) 7-63 (met opgave voor literatuur over Hartog, 121-3).

Portret: 

Henri Benjamin Hartog, foto C. Leyenaar, coll. Gemeentearchief Schiedam

Auteur: 
J. Noordegraaf
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 69-72
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001