JACOBS, Aletta Henriëtte

Aletta Jacobs

eerste vrouwelijke arts in Nederland en feministe, is geboren te Sappemeer op 9 februari 1854 en overleden te Baarn op 10 augustus 1929. Zij was de dochter van Abraham Jacobs, genees-, heel- en vroedmeester, en Anna de Jongh. Op 28 april 1892 trad zij in het huwelijk met Carel Victor Gerritsen, graanhandelaar en links-liberaal politicus, met wie zij een zoon kreeg, die dezelfde dag overleed.

Jacobs groeide in Sappemeer op in een vrijzinnig joods gezin met elf kinderen. Al jong wilde zij arts worden, het beroep van haar vader en haar twaalf jaar oudere broer Julius. Dezen sympathiseerden met de ideeën van J.S. Mill en H. Taylor in The subjection of women (1869) en vonden het vanzelfsprekend dat Aletta en enkele van haar zusters na de lagere school verder wilden leren. Na haar examen voor leerling-apotheker op 26 juli 1870 in Amsterdam werd Jacobs in 1870-1871 als toehoorster toegelaten tot de driejarige Rijks Hoogere Burgerschool in Sappemeer. Zij was daarmee het eerste meisje in Nederland dat een middelbare school bezocht. Zij was ook de eerste vrouwelijke student in die tijd. Met speciale toestemming van minister J.R. Thorbecke schreef zij zich op 20 april 1871 in als studente geneeskunde aan de Groningse universiteit. Zij deed haar artsexamen in 1878 te Utrecht en promoveerde op 8 maart 1879 in Groningen.

Na haar promotie maakte Jacobs een studiereis naar Engeland, waar zij door een introductie van de Nederlandse links-liberaal en feminist C.V. Gerritsen kennis maakte met de Engelse vrijdenkers Charles Bradlaugh en Annie Besant. In september 1879 vestigde zij zich als arts in Amsterdam, waar zij wederom via Gerritsen in contact kwam met de Vrijdenkersvereeniging De Dageraad. In het gelijknamige maandblad van de vereniging schreef zij in 1882 haar eerste artikel, een reactie op een brochure van H.C.J. Krijthe over vrouwenkiesrecht. Geïnspireerd door de in de kring van De Dageraad levende gedachten was zij samen met Gerritsen en B.H. Heldt, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond, nauw betrokken bij de oprichting in november 1881 van de Nieuw Malthusiaansche Bond (NMB), die het gebruik van voorbehoedmiddelen ter beperking van het kindertal bepleitte. Door bemiddeling van Heldt kon Jacobs in januari 1882 in het gebouw van De Amsterdamsche Werkmansbond in de Spuistraat beginnen met het geven van cursussen aan arbeidersvrouwen over hygiëne en zuigelingenzorg. Tevens hield zij tussen 1882 en 1894 gratis spreekuren, eerst in de Spuistraat en vanaf 1890 in de Tichelstraat in de Jordaan. Daar verstrekte zij onder meer het pessarium occlusivum, een door de Duitse arts W.P.J. Mensinga ontwikkeld voorbehoedmiddel dat Jacobs in de loop van 1882 in Nederland introduceerde.

Op 3 december 1887 verdedigde zij in het Sociaal Weekblad met instemming van de redactie het gebruik van voorbehoedmiddelen ter beperking van het kindertal. In 1900 verliet zij de NMB omdat zij het er niet mee eens was dat ook 'deskundige medewerksters', die niet medisch geschoold waren, voorbehoedmiddelen gingen verstrekken. Desondanks werd zij bij de viering van het 25-jarig bestaan van de NMB in 1907 en later bij het 35-jarig bestaan in 1917 gehuldigd vanwege haar belangrijke werkzaamheden voor deze Organisatie. In 1899 verscheen van haar hand De Vrouw. Haar bouw en haar inwendige organen. Aanschouwelijk voorgesteld door beweegbare platen en met geïllustreerden, verklarenden tekst. Een populaire schets. Het boekje, een soort 'lijfboek' voor vrouwen, beleefde zes drukken (de laatste in 1921). Jacobs' opvattingen over geboortenbeperking vonden hun neerslag in haar artikel 'Willekeurige beperking van het kindertal', dat werd opgenomen in haar boek Vrouwenbelangen. Drie vraagstukken van actueelen aard (Amsterdam 1899). Het tweede artikel daarin is gewijd aan de economische en staatkundige onafhankelijkheid van de vrouw, het derde aan de 'Wettelijke regeling der prostitutie'. Jacobs weigerde prostitutie en de daarmee gepaard gaande verspreiding van geslachtsziekten als een 'noodzakelijk kwaad' te zien. Zij beschouwde het bestaan ervan als een maatschappelijke misstand en wees reglementering van prostitutie af. De in tal van gemeenten bestaande verordening, die prostituées verplichtte zich in het politieregister in te laten schrijven en zich aan periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, achtte zij principiëel onjuist en niet effectief omdat het onderzoek geen waarborg tegen besmetting bood.

Evenals haar vriendin Hélène Mercier was Jacobs het oneens met de aparte arbeidsbescherming voor vrouwen, die de Arbeidswet van 1889 voorschreef. Zij meende dat arbeidsters daardoor uit de fabrieken zouden verdwijnen om uit te wijken naar particuliere ateliers waar de lonen nog lager waren en de werkomgeving slechter. Haar zorg de arbeidsomstandigheden voor vrouwen te verbeteren kwam tot uitdrukking in de actie, die zij voerde om winkeliers te verplichten zitgelegenheid te verschaffen aan hun vrouwelijke winkelbedienden. Jacobs kreeg deze vrouwen op haar spreekuur en legde een verband tussen hun klachten en het verplichte langdurige staan in de winkel, soms twaalf tot veertien uur aaneen. Veel begrip voor haar visie vond zij echter niet. In 1886 wendde zij zich vergeefs tot de commissie, die in opdracht van de overheid een onderzoek naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen verrichtte. Enkele jaren later richtte zij zich tot de inspecteurs van het geneeskundig staatstoezicht en van de arbeid. Maar ook hier kon zij haar bevindingen niet kwijt. Tussen 1894 en 1903 schreef A. Jacobs regelmatig in het Sociaal Weekblad over de arbeidsomstandigheden van vrouwen en de problemen van winkeljuffrouwen. Toen in 1903 een voorontwerparbeidswet verscheen, dat een regeling voor zitplaatsen voor vrouwelijke winkelbedienden bevatte, zag Jacobs van verdere actie af. Het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid nam het initiatief van haar over. In een ontwerparbeidswet van 1904 was conform de wens van het Bureau ook een maatregel voor mannelijke bedienden opgenomen. Uiteindelijk werd de zitgelegenheid geregeld in het arbeidsbesluit van 1920, zij het toch alleen voor jeugdigen en vrouwen. In mei 1900 was Jacobs mede-oprichtster van de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering der Belangen van Verpleegsters en Verplegers (vanaf 1901 Nosokomos genaamd, naar Nosokomium = ziekenhuis), die de sociaal-economische positie van verpleegkundigen wilde verbeteren. Gedurende een aantal jaren maakte zij deel uit van de redactie van Nosokomos, het tijdschrift van de vereniging, waarin ze tussen 1902 en 1912 onder meer schreef over de positie van verpleegsters in andere landen.

Haar strijd voor het vrouwenkiesrecht begon Jacobs in 1883, toen zij Burgemeester en Wethouders van Amsterdam verzocht haar op de kiezerslijst voor de op handen zijnde Tweede Kamerverkiezingen te plaatsen, omdat zij aan de formele criteria voldeed. Haar verzoek werd tot in de Hooge Raad behandeld, maar afgewezen. Bij de Grondwetswijziging van 1887 werd alleen aan mannelijke Nederlanders het actief en passief censuskiesrecht toegekend. Op 5 februari 1894 werd de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VvVK) opgericht, met als doel het verkrijgen van algemeen kiesrecht voor de vrouw. In de eerste periode van haar bestaan stond de VvVK soms niet afwijzend tegenover initiatieven om eerst beperkt vrouwenkiesrecht te verkrijgen. Jacobs werd voorzitster van de VvVK in 1903 en bleef dat tot 1919. Zij was tevens voorzitster van de redactie van het Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarin vele artikelen van haar hand verschenen.

In 1892 huwden Jacobs en Gerritsen (die in 1905 zou overlijden). Zij betrok met hem een huis in de Tesselschadestraat 15, waar later in de zijgevel van het pand een plaquette ter herinnering aan haar werd aangebracht. Zij had zich eerst tegen een huwelijk verzet, omdat zij de bestaande huwelijks-wetten, die ondergeschiktheid van de vrouw aan de man voorschreven, onaanvaardbaar vond. Haar verlangen naar moederschap deed haar anders besluiten. In september 1893 overleed hun enig kind een dag na de geboorte. Jacobs en Gerritsen waren in 1901 nauw betrokken bij de oprichting van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB), die zich in zijn beginselprogramma voor het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen uitsprak en voor de opheffing van wettelijke bepalingen die de vrouw achterstelden bij de man. Van 1921 tot 1927 was Jacobs lid van het hoofdbestuur van de VDB. In 1904 maakte het echtpaar een oriëntatiereis naar Noord-Amerika. De artikelen, die zij daarover voor enkele bladen schreven, werden gebundeld in Brieven uit en over Amerika (Amsterdam 1906). Jacobs gaf in 1904 haar artsenpraktijk op om zich haar verdere leven aan de 'vrouwenzaak' te wijden. Financieel was zij hiertoe mede in staat doordat zij en Gerritsen een groot deel van hun bibliotheek, die een belangrijke collectie boeken over feminisme bevatte, in 1904 verkochten aan de John Crerar Library in Chicago.

Jacobs speelde een rol in de Nationale Vrouwenraad, een overkoepelende organisatie van vrouwenverenigingen, die in 1898 na de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid was opgericht. Zij nam deel aan het congres van de Internationale Vrouwenraad in Londen in 1899 en werd actief in de radicalere Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, die in 1904 te Berlijn was opgericht als afsplitsing van de Internationale Vrouwenraad. Onder leiding van Jacobs vergaderde de Wereldbond van 15 tot 21 juni 1908 in het Amsterdamse Concertgebouw. Aansluitend op het congres van de Wereldbond in juni 1911 in Stockholm maakte Jacobs met Carrie Chapman Catt, de presidente van de Wereldbond in 1911 en 1912, een reis van zestien maanden naar Afrika en Azie om de wettelijke en sociale positie van de vrouw op die continenten te bestuderen. Het vredeswerk van Jacobs begon met haar deelname aan het Internationaal Vredescongres in 1899 in Den Haag, waar zij Bertha von Suttner ontmoette. Zij was lid van het in 1914 opgerichte Comité 'De Europeesche Statenbond', dat tot doel had de mening ingang te doen vinden dat voor Europa de aaneensluiting tot een statenbond of bondsstaat wenselijk was. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kwam van 28 april tot 3 mei 1915 op initiatief van Jacobs in Den Haag een internatio-naal vrouwenvredescongres bijeen om - onder voorzitterschap van de pacifiste Jane Addams uit Chicago - te beraadslagen over middelen een oorlog in de toekomst te voorkomen. In aansluiting hierop maakten enkele vrouwen, onder wie Jacobs, Addams, Crystal MacMillan, Rosika Schwimmer en Mien van Wulfften Palthe Broese van Groenou, een vriendin van Jacobs uit de kiesrecht- en vredesbeweging, een rondreis langs de regeringen van neutrale en oorlogvoerende landen in Europa om aan te dringen op het vormen van een comité van neutrale personen als bemiddelaar tussen de oorlogvoerenden. Ook reisden Jacobs en Addams in augustus 1915 naar president W. Wilson van de Verenigde Staten om zijn medewerking voor dit plan te vragen. Deze meende echter dat het moment voor bemiddeling niet gekomen was. Als uitvloeisel van het vrouwenvredescongres in 1915 werd het Internationaal Comité van Vrouwen voor Duurzamen Vrede opgericht, dat ook een Nederlandse afdeling kende. Van beide was Jacobs vicevoorzitter. In 1919 werd de naam gewijzigd in Internationale Vrouwenbond voor Vrede en Vrijheid. Op het congres in 1921 betoogde Jacobs dat het Verdrag van Versailles Duitsland tot te zware herstelbetalingen had verplicht en op dat punt herzien diende te worden.

In 1917 verkregen de Nederlandse vrouwen het algemeen passief kiesrecht. Bij de grondwetsherziening in het najaar van 1917 werd tevens de constitutionele belemmering voor actief vrouwenkiesrecht weggenomen. Voor de Tweede Kamerverkiezingen in 1918 stond Jacobs voor de VDB kandidaat, maar zij werd niet gekozen. Het wetsvoorstel van het Vrijzinnig-Democratisch Kamerlid H.P. Marchant voor algemeen actief vrouwenkiesrecht werd in 1919 aangenomen, omdat het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck uit vrees voor revolutionaire acties aan het verlangen naar algemeen vrouwenkiesrecht tegemoet kwam. In 1922 werd het algemeen vrouwenkiesrecht in de Grondwet vastgelegd en gingen vrouwen bij de Tweede Kamerverkiezingen voor het eerst ter stembus. De VvVK werd omgezet in de Nederlandsche Vereeniging van Staatsburgeressen, waarvan Jacobs voorzitster en later erevoorzitster was. Doel van de vereniging was het bevorderen van wettelijke, maatschappelijke en economische gelijkstelling van man en vrouw. Met onder anderen Marchant zat Jacobs vanaf de oprichting in 1918 tot 1924 in de redactie van De opbouw, Democratisch Tijdschrift. Voor dit links-liberaal blad schreef zij vier bijdragen, onder meer over 'Vrouwenkiesrecht en Democratie' (1918). In 1919 verhuisde Jacobs van Amsterdam naar Den Haag. Pogingen haar in 1924 verschenen Herinneringen ook in het Engels uit te brengen, bleven zonder resultaat. Waarschijnlijk door verkeerde beleggingen verloor Jacobs veel geld. Haar laatste levensjaren werd zij financieel gesteund door de familie Broese van Groenou. Het jaar voor haar dood verbleef zij in het huis van het echtpaar Van Wulfften Palthe Broese van Groenou in Den Haag. Zij stierf tijdens haar vacantie in het Bad Hotel in Baarn vlakbij het huis van haar vriendin Rosa Manus. Zij werd gecremeerd, waarna haar as werd bijgezet in het mausoleum van de familie Broese van Groenou in Loenen op de Veluwe. Op 11 juni 1931 werd haar urn met die van haar man, die in Hamburg was gecremeerd, overgebracht naar Driehuis-Westerveld.

Archief: 

Archief A.H. Jacobs in Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (Amsterdam); vergelijk ook: H.J. Mehler, La femme et le féminisme. Collection de livres, périodiques, etc., sur la condition sociale de la femme et le mouvement féministe; faisant partie de la bibliothèque de M. et Mme C.V. Gerritsen (Dr. Aletta H. Jacobs) á Amsterdam (Paris 1900).

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Over localisatie van physiologische en pathologische verschijnselen in de groote hersenen (dissertatie Groningen 1879); De strijdwijze der doctoren Pinkhof en Mendes de Leon tegen het Nieuw-Malthusianisme (Amsterdam 1904, eerder in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 1898, 656-663); Uit het leven van merkwaardige vrouwen (Amsterdam 1905, eerder verschenen als artikelen in het Maandblad van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht); drie artikelen in: Studiemateriaal voor vrouwenkiesrecht (Amsterdam 1907); Reisbrieven uit Afrika en Azie, benevens eenige brieven uit Zweden en Noorwegen. 2 delen (Almelo 1913; 19152) Vrouwenkiesrecht (Amsterdam 1913; met F.S. van Balen-Klaar); drie artikelen in: Gedenkboek bij het 25-jarig bestaan van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht 1894-1919 (Amsterdam 1919); Herinneringen (Amsterdam 1924; Nijmegen 1978); 'De Vrijzinnig-Democratische Bond en de vrouw' in: Gedenkboek van de Vrijzinnig-Democratische Bond 17 maart 1901-1926 ('s Gravenhage 1926; met B. Bakker-Nort); vertalingen van: Ch. Perkins Stetson, De economische toestand der vrouw (Haarlem 1900) en O. Schreiner, De vrouw en de arbeid (Amsterdam 1911); zie verder: L.W. Feith, Proeve van een bibliografie betreffende de werken geschreven door en over Dr. Aletta H. Jacobs (1854-1929) (Amsterdam 1968); Memories. My life as an international leader in health, suffrage and peace (New York 1996).

Literatuur: 

W. van Itallie-van Embden, 'Dr. Aletta Jacobs' in: Sprekende portretten (Leiden z.j.) 94-108; F. Netscher, 'Karakterschets van Aletta Jacobs' in: Hollandsche Revue, 12, 1907, 125-135; F. Netscher, Hollandsche Revue, 24, 1919, 270-281; Maandblad van de Nederlandsche Vereeniging van Staatsburgeressen, nr. 2, 1924, nr. 9, 1929; W.H. Posthumus-van der Goot (red.), Van moeder op dochter (Leiden 1948, Nijmegen 1977); P. Spigt in: Rekenschap, december 1974, 169-171; W.H. Posthumus-van der Goot, Aletta Jacobs. Pionierswerk naar alle kanten (Amsterdam z.j.); W.H. Posthumus van der Goot in: BWN I, 271-274; I. de Wilde, Aletta Jacobs in Groningen (Groningen 1979; 19852); J. de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland (Amsterdam 1979); J. Giele, 'Jacobs, Aletta Henriëtte' in: Een kwaad leven. Heruitgave van de 'Enquête betreffende werking en uitbreiding der wet van 19 September 1874'. Deel 3 (Nijmegen 1981) 337 (voor Jacobs zelf: Deel 1, 105-107); I. de Wilde, 'De bibliotheek van C.V. Gerritsen, de echtgenoot van Aletta Jacobs' in: Derde Jaarboek Vrouwengeschiedenis, 1982, 245-255, bibliografie Nederlandstalige titels door E. Kloek en Y. Scherf, 256-294; I. de Wilde, 'Strijdlust is er nog genoeg in mij, maar strijdkracht ontbreekt mij. Zes brieven van Aletta Jacobs' in: Tijdschrift voor Vrouwenstudies, 1984, 18-40; M. Bosch en A. Kloosterman, Lieve Dr. Jacobs. Brieven uit de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, 1902-1942 (Amsterdam 1985); K. Joosse, Arnold Aletrino (Amsterdam 1986); H.Q. Röling, 'De tragedie van het geslachtsleven' Johannes Rutgers (1850-1924) en de Nieuw-Maltusiaansche Bond (Amsterdam 1987); U. Jansz, Denken over sekse in de eerste feministische golf (Amsterdam 1990); M. van Tilburg e.a. (red.), 'Op mij rusten groter en ernstiger plichten.' Dr. Aletta H. Jacobs' zorg voor de wereld (Groningen 1992); J. Spits, 'Jacobs, Aletta Henriëtte' in: J.D.R. van Dijk, W.R. Foorthuis (red.), Vierhonderd jaar Groninger Veenkoloniën in biografische schetsen (Groningen 1994) 118-122; P. de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997); I. de Wilde, Deelgenoten in de wetenschap. Vrouwelijke studenten en docenten aan de Rijksuniversiteit Groningen 1871-1919 (Assen 1998); I. de Wilde, 'Aletta Jacobs en het geluk van de wereld' in: H. Beliën, M. Bossenbroek, G.J. van Setten (red.), In de vaart der volken. Nederlanders rond 1900 (Amsterdam 1998) 161-171; M. Bosch, 'Parallelle levens op de fiets. Het (wielrijders)verbond van Aletta Jacobs en Carel Gerritsen' in: Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 18 (Amsterdam 1998) 59-78.

Portret: 

A.H. Jacobs, ca. 1910. Collectie Atria, Amsterdam.

Handtekening: 

Huwelijksakte van Gerritsen/Jacobs dd. 28 april 1892. Reg 9 fol 34, akte 824, akteplaats Amsterdam. Als bruid.

Auteur: 
Inge de Wilde
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 3 (1988), p. 83-88
Laatst gewijzigd: 

25-06-2018 (overlijden zoon vermeld)