JONG, Aaltje de

Alida de Jong

(roepnaam: Alida vanaf omstreeks haar vijfentwintigste jaar), eerste vrouwelijke bezoldigde vakbondsbestuurder in Nederland van de Bond in de Kleedingindustrie, is geboren te Amsterdam op 18 december 1885 en omgebracht in het concentratiekamp Sobibor op 9 juli 1943. Zij was de dochter van Levie de Jong, diamantbewerker, later melkslijter, en Sara Serlui.
Pseudoniemen: Arbeidster, Mies.

De Jong groeide op in een vroom joods, sterk anti-socialistisch gezin. Na de lagere school had zij graag 'dóórgeleerd', maar daar was geen geld voor. Zij werd opgeleid tot kostuumnaaister en werkte op diverse ateliers. Door haar werkervaringen, de invloed van rode collega's en haar oudste broer, die als eerste in het gezin sympathie voor het socialisme toonde, kreeg zij geleidelijk belangstelling voor de arbeidersbeweging. Naar aanleiding van een arbeidsconflict op haar atelier meldde zij zich in januari 1905 aan als lid van de Nederlandsche Bond van mannelijke en vrouwelijke arbeiders in de Kleedingindustrie en aanverwante vakken, kortweg de Bond in de Kleedingindustrie, die in datzelfde jaar betrokken was bij de oprichting van het NVV. Binnen vier maanden zat Alida in het afdelingsbestuur. In december 1906 werd zij (onbezoldigd) lid van het landelijk hoofdbestuur. Diezelfde maand werd zij lid van de SDAP. Op 15 juli 1912 trad zij voor de halve werktijd in dienst van de bondsafdeling Amsterdam en werd daarmee de eerste vrouwelijke bezoldigd bestuurder in de Nederlandse vakbeweging. In 1914 werd haar baan tot een volledige functie uitgebreid. Eind december 1920 verkozen de bondsafdelingen haar tot lid van het driekoppig dagelijks bestuur. Met enkele korte intermezzo's bleef zij daarnaast secretaris van de bondsafdeling Amsterdam, waar haar voornaamste werkterrein lag. Van 1916 tot 1921 en van 1924 tot 1938 vertegenwoordigde zij haar bond in het bestuur van de Amsterdamsche Bestuurdersbond (ABB). Als afgevaardigde van de ABB zat zij vele jaren in het bestuur van de Raad van Arbeid voor Amsterdam. Voorts vertegenwoordigde zij, alleen of met anderen, de Bond in de Kleedingindustrie op alle NVV-congressen sinds 1912, op alle vergaderingen van hoofdbesturen van de NVV-bonden sinds 1920 en in de bestuursraad van het NVV in de jaren 1924-1925 (in plaats van de zieke bondsvoorzitter T. van der Heeg) en van 1928 tot 1940.

Korte tijd, van eind 1927 tot eind 1929, was Alida de Jong bestuurslid van de SDAP-federatie Amsterdam. Daarnaast maakte zij van 1927 tot 1935 deel uit van het bestuur van de Sociaal-Democratische Vrouwenciub te Amsterdam, waarbinnen zij wat uit de toon viel door haar proletarische achtergrond en ongehuwde staat. Op voordracht van het NVV stond zij al sinds 1925 op de SDAP-kandidatenlijsten voor de Tweede Kamer. In september 1931 werd zij beëdigd als Tweede Kamerlid, als opvolgster van A.H. Gerhard. Bij de verkiezingen van 1933 verloor de SDAP en werd zij niet herkozen. Maar bij de verkiezingen van 1937 kwam zij terug in het parlement. In haar eerste Kamerperiode kwam zij vooral op voor de uitkeringsrechten van vrouwen, jongeren en alleenstaanden. Eind jaren dertig tamboereerde zij op het belang van arbeidstijdverkorting (met name voor verpleegsters, horeca- en kantoorpersoneel), herscholing en verlenging van de leerplicht. Dat waren ook enkele van de issues, die zij sinds 1935 als SDAP-lid (sinds najaar 1939 fractievoorzitter) in de Amsterdamse gemeenteraad aanroerde.

Maar in de eerste plaats genoot Alida de Jong bekendheid als bijna enige vrouw in de hogere regionen van de vakbeweging. Er ging geen NVV congres voorbij, of 'Mej. A. de Jong' wees op de noodzaak ook vrouwen in de vakbeweging te organiseren en hun belangen te behartigen, waarbij zij niet naliet het indirecte nut daarvan voor de mannen aan te geven. Daarin onder meer uitte zich haar resultaatgerichtheid en pragmatisme, die zij paarde aan haar heilig geloof in het hoge socialistisch ideaal. Een inleiding van haar op het NVV-congres van 1926 resulteerde in de instelling van een studie-commissie naar het vraagstuk van de vrouwenorganisatie. Het door haar geschreven commissierapport leidde eind 1929 tot de instelling van een permanente NVV-commissie voor de propaganda onder arbeidsters. De Jongs unieke positie als vrouw in de wat rauwe vakbewegingssfeer, haar zelfverzekerdheid, haar levensstijl (roken, drinken) en haar robuuste uiterlijk bezorgden haar een uitgesproken 'mannelijk' image in de ogen van haar tijdgenoten. Een 'echte vrouw' kon zo iemand immers niet zijn.

Haar privé-leven schermde zij sterk af tegenover haar collega's en achterban. Het speelde zich vooral in familiekring af. Tot haar tweeënveertigste jaar woonde zij in het armoedige ouderlijk huis in de Nieuwe Kerkstraat. Daarna (1928) betrok zij een étage in Amsterdam-Zuid, waar twee jaar later haar zuster en een broer bij introkken. Deze zuster deed het huishouden. Haar schaarse vrije tijd besteedde Alida de Jong liefst aan lezen, concert- en schouwburgbezoek. Zij behoorde tot de vijftien vakbondsbestuurders, die in augustus 1940 werden ontslagen door H.J. Woudenberg, die door de bezetters aan het hoofd van het NVV was gesteld. In november 1940 werd zij bovendien - als jodin - uit de Amsterdamse gemeenteraad gezet. Zij weigerde te vluchten naar Engeland, wilde evenmin alléén onderduiken, uit solidariteit met haar zuster Nanny (de inwonende broer was al eerder aan een hartkwaal overleden) en met 'haar naaistertjes'. Op 20 juni 1943 werden Alida en haar zuster bij een grote razzia opgepakt en naar Westerbork afgevoerd. Vandaar werden zij op 6 juli op transport gesteld naar het vernietigingskamp Sobibor.

Publicaties: 

Van de school in de organisatie. Uit het leven van een arbeidster. Een woord tot alle arbeidsters werkzaam in het kleedingbedrijf en aanverwante vakken (Amsterdam 1926); Rapport der commissie ter bestudeering van het vraagstuk van de organisatie der vrouwen (Amsterdam 1929; Alida de Jong rapportrice); In het groote leven (Amsterdam 1932).

Literatuur: 

P.-P. de Baar, Alida de Jong 1885-1943 (Utrecht 1985); P. Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941 (Amsterdam 1998).

Portret: 

A. de Jong, 1931. Collectie Spaarnestad Fotoarchief (Haarlem).

Auteur: 
Peter-Paul de Baar
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 1 (1986), p. 52-54
Laatst gewijzigd: 

22-05-2002