KATZ, Samuël

S. Katz

(roepnaam: Siegfried), lid van het Comité ter bespreking van de Sociale Quaestie en voorvechter van algemeen stem- en kiesrecht, is geboren te Zaltbommel op 19 juni 1845 en overleden te Amsterdam op 17 januari 1890. Hij was de zoon van Jacob Katz, rondreizend tandmeester en parfumier, en Amalia Bethmann. Op 24 april 1879 trad hij in het huwelijk met Catharina Maria Anna Charlotta Henriëtte Geesink, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg.
Pseudoniemen: Een makelaar in staats-effecten; Mr. K. van Valkenburch: S-K.

Voor Katz' vader was Zaltbommel een etappe op de weg die hem van zijn geboorteplaats Tirschtiegel (nu Trzciel, Polen) naar Antwerpen en later naar Amsterdam voerde. In 1862 woonde het gezin daar in de Oudezijds Armsteeg, drie jaar later op de Bloemgracht. Toen Katz zeventien was en werd vanwege slechtziendheid afgekeurd voor militaire dienst gaf hij als geloof Waals op en als beroep letterkundige. Hij publiceerde dat jaar een historische roman: Remus di Salvadi, de rooverhoofdman in de Ardennen. Een historische roman uit de tijd der Franschen in Italië op het einde der 18e eeuw (Amsterdam 1862). Hij stelde zich daarbij Alexandre Dumas ten voorbeeld. 250 bladzijden lang vindt de held steeds bijna de ware liefde, maar toch gehoorzaamt hij telkens aan zijn plicht: de roepstem van het vaderland. Twee jaar later volgde weer een historische roman, Misdaad ontmaskerd (Amsterdam 1864). Katz was op dat moment medewerker van een aantal bladen, onder meer van het Volksdagblad voor Nederland en het multatuliaanse blad De Telegraaf. Algemeen Nieuws- en Advertentieblad. Van dit laatste blad was hij, vermoedelijk van 1872 tot 1874, ook redacteur. Tussen 1865 en 1868 had hij al de redactie gevoerd van Het Volksmuseum. Tijdschrift voor Nederland. Lectuur voor alle standen, dat hij voor een deel zelf vulde met prozaschetsen, novellen (in 1865 bijvoorbeeld 'De droom mijns grootvaders') en een enkel gedicht. Ook historische onderwerpen kwamen aan de orde, onder andere in een bewonderend artikel over Napoleon.

In een reeks van publikaties besteedde hij in de jaren zestig aandacht aan actuele onderwerpen. In Een tweede Max Havelaar! Kabalen van de beurs, meêgedeeld door een makelaar in staatseffecten (Amsterdam 1863) verzette hij zich (anoniem) tegen de aanleg van het Noordzeekanaal, volgens hem financieel gezien een bodemloze put. Van de lijvige en enthousiaste verhandeling over Het levensmagnetismus. Wat is het en hoe werkt het (Amsterdam 1863) nam hij later afstand. In 1867 publiceerde hij Staatsschulden. Een waarschuwend woord, tot alle belanghebbenden gerigt (Den Haag 1867). Staatsschuld leidde volgens hem tot autocratie, de 'socialistische stelsels der hedendaagse hervormers' waren, aldus Katz, het ergst: 'door het stelsel van staatsalvermogen, juist de oorzaak van alle kwaad, tot het uiterste te drijven'. In 1868 verscheen het werk waarmee Katz de meeste bekendheid kreeg: Handboek der welsprekendheid. Gids en leidraad bij de beoefening der redekunst (Amsterdam 1868), waarin hij onder meer pleitte voor de invoering van algemeen kiesrecht. In januari 1869 werd Katz in de gelegenheid gesteld een exemplaar van dit boek aan te bieden aan koningin Emma.

In 1870 werd Katz op instigatie van B.H. Pekelharing lid van het Comité ter bespreking van de Sociale Quaestie. Een ander lid was C.A.J. Geesink, bij wie Katz, toen zijn familie in maart 1871 van Amsterdam naar Delfshaven verhuisde, een kamer huurde. Hij werd verliefd op de toen twaalfjarige dochter Catharina, met wie hij acht jaar later zou trouwen. Met Geesink, Pekelharing en een twintigtal arbeiders had Katz in 1867 de wereldtentoonstelling in Parijs bezocht. Tijdens het Derde Algemeen Nederlands Werkliedencongres, dat op 28 en 29 mei 1871 in Amsterdam werd gehouden, verzorgde Katz, samen met Pekelharing, de notulen. Ondanks de enthousiasmerende werking van dit congres op de leden van het Comité concentreerde dit zich weer op de eigen acties, bijvoorbeeld die ter opheffing van de zogenaamde coalitiewetten, waarbij ondersteuning van alle verenigingen welkom was, behalve die van internationaal gezinde. Katz hield zich vooral bezig met de Raden van Verzoening, waarin werkgevers en werknemers plaats moesten nemen om geschillen over loon, werkomstandigheden en dergelijke op te lossen. Een jaar vóór de opheffing van het Comité behoorde Katz in 1879 tot de oprichters van het Comité voor Algemeen Stemrecht, dat echter bij de volksbeweging voor algemeen kiesrecht geen rol zou spelen en in 1886 werd opgeheven.

Met zijn (aanstaande) schoonvader Geesink was Katz ook actief in vredesorganisaties. Eind 1870 was hij lid geworden van de Algemeene Vrede-Vereeniging, die eind 1872 met de Internationale Vredebond (waarvan hij waarschijnlijk ook lid was) fuseerde tot de Algemeene Vredebond. Katz werd voorzitter van de nieuwe organisatie. Vanaf 1871 schreef hij overzichten over binnenlandse politiek voor het tijdschrift Onze Eeuw, ook wordt hij in dat jaar genoemd als redacteur van Geesinks Algemeen Dagblad van Nederland. Katz, die zich in 1866 in Amsterdam als student rechten had laten inschrijven en op voorspraak van J.R. Thorbecke een beurs had gekregen, promoveerde in 1875 in Utrecht op Partiëele herziening onzer wetboeken. Historisch-staatsregterlijke studie (Haarlem 1875). De geest van dit door onder meer Pekelharing, T.M.C. Asser en F. Domela Nieuwenhuis positief ontvangen werk spreekt in de laatste zin: 'In vereenigingen voortkomend uit de boezem van de arbeidende stand zie ik de kiem ener betere toekomst, de hervorming der maatschappij.' Tijdens zijn studie was Katz ook lid geworden van de Kiesvereeniging Burgerpligt, waarvoor hij verslagen van vergaderingen schreef, zoals De toestand van het lager onderwijs in Amsterdam. (Vergadering der Kiesvereeniging Burgerpligt 20 februari 1871) (Amsterdam 1871). Katz pleitte bij deze vereniging voor betere salariëring, plaats voor vrouwelijke onderwijskrachten en onderwijs aan lagere standen. In 1888 zette Burgerpligt Katz op de kandidatenlijst voor de verkiezingen voor de Tweede Kamer, in datzelfde jaar behoorde hij tot de initiatiefnemers van de oprichting van de Kiesvereeniging Amsterdam. Namens Burgerpligt nam Katz ook zitting in het Centraal Comité tegen de Schoolwet, waarvan hij secretaris werd. En passant bezocht hij de vergaderingen van de Vereeniging tot Opwekking van Staatkundig Leven 'De Unie' van J.A. Nieuwenhuis, die sinds 1888 onder voorzitterschap stond van F. van der Goes.

In 1882 nam Katz samen met W.L.P.A. Molengraaff en H.L. Drucker het initiatief tot de oprichting van het Rechtsgeleerd Magazijn, waarin hij weinig maar door zijn flamboyante stijl opvallend schreef. Hij pleitte er onder andere voor grondwetsherzieningen, de uitbreiding van de kieswet en meer mogelijkheden voor organieke wetten. De volksvertegenwoordiging karakteriseerde hij als een 'afspiegeling van de bourgeoisie satisfaite'. Vanaf het eind van de jaren zeventig nam de advocatuur Katz zo goed als volledig in beslag. Veel werklieden vonden de weg naar zijn kantoor. In de ruim tien jaar van zijn advocatenloopbaan werd hij een nationaal bekend strafpleiter, onder meer door de verdediging, kort na zijn promotie, van de veelvuldig wegens brandstichting en diefstal veroordeelde G. Bobeldijk. Onder verwijzing naar de nog schaarse vakliteratuur over manieën wist Katz te bereiken dat Bobeldijk van rechtsvervolging werd ontslagen. Katz' bekendste zaak was de verdediging van de valselijk door zijn baas J. Bieruma Oosting beschuldigde koetsier R. Agema in 1881. Katz, daartoe uitgenodigd door O. Stellingwerf, redacteur van het Friesch Volksblad, wist in hoger beroep voor Agema vrijspraak te bewerkstelligen. Als dank waren een zilveren dienblad en een gedicht van Stellingwerf zijn deel. In de civiele zaak tussen de erfgenamen van E. Douwes Dekker verloor Katz van zijn tegenpleiter W.A. Paap, die ook op literair gebied een triomf op Katz en andere joden leek te willen behalen in zijn antisemitische roman Jeanne Collette (1896), waarin Katz als Retz geportretteerd wordt. Katz stierf op 44-jarige leeftijd aan longontsteking en werd op Zorgvlied begraven.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: artikelen in De Werkman.

Literatuur: 

Ontsluierde geheimen der stad Amsterdam. Nr. 1. De nachthuizen en venus-tempels (Amsterdam 1862); Bymholt, Geschiedenis; Troelstra, Gedenkschriften I; J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933); H.F. Wijnman, 'KATZ (Mr. Samuel)' in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek IX (Leiden 1933) sv.; J. Meyer, Het levensverhaal van een vergetene. Willem Anthony Paap, zeventiger onder de tachtigers (Amsterdam 1959); J.J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973); J.J. Kalma, Er valt voor recht te strijden (Den Haag 1978); Multatuli, Volledige werken, delen XVII-XVIII (Amsterdam 1986-1987); W.H. van der Linden, The international peace movement 1815-1874 (Amsterdam 1987); J. Frieswijk, J.J. Kalma, Y. Kuiper, Ferdinand Domela Nieuwenhuis. De apostel van de Friese arbeiders (Drachten 1988).

Portret: 

S. Katz, RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis (Den Haag)

Handtekening: 

Huwelijksakte van Katz/Geesink dd 24 april 1879. Reg 6 fol 50v; akte 575, akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Bauke Marinus, Natascha Tuinhout
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 6 (1995), p. 111-113
Laatst gewijzigd: 

19-01-2019 (literatuur uitgebreid)
02-04-2022 (spelling achternaam moeder en reden afkeuring militaire dienst gecorrigeerd, zin overlijden en begrafenis toegevoegd)