KOO, Johannes de

Johannes de Koo

(roepnaam: Jan), hoofdredacteur van het dag- en weekblad De Amsterdammer en radicaal journalist, is geboren te Middelie op 13 september 1841 en overleden te Luik (België) op 10 mei 1909. Hij was de zoon van Abraham de Koo, predikant, en Anna Maria Reberge. Op 15 februari 1879 trad hij in het huwelijk met Cornelia Elisabeth Pel, met wie hij twee zonen kreeg.
Pseudoniem: Diederik van Amstel, Julius Pruttelman Brommeyer, Doctor Juris, Snuifjesman.

Over zijn jeugd liet De Koo weinig los. Volgens overlevering zou hij een verre nazaat van een markies De Caux zijn. Al tijdens zijn studie theologie bleek De Koo's kritisch talent. Hij schreef tal van boekrecensies in het studentenblad Vox Studiosorum. Na tien jaar predikantschap in verschillende standplaatsen (Berkenwoude, Ingen en Drachten) trad hij in 1874 uit de kerk. Na zijn breuk met de kerk hield hij een hekel aan iedere theoloog. De Koo werd correspondent voor de vooruitstrevend-liberale krant Het Vaderland. Daarnaast probeerde hij een literaire carrière op te bouwen door novellen te schrijven in de stijl van J.J. Cremer, die verschenen in Eigen Haard en De Tijdspiegel. Ook schreef hij artikelen over volkcultuur en boekrecensies in De Gids. Zijn belangstelling voor volkscultuur bracht hem in 1881 bij het Transvaal-Comité, dat de strijd van de Boeren in Zuid-Afrika tegen de Britse overheersing ondersteunde. Daarnaast steunde hij het streven om in het middelbaar onderwijs meer lichamelijke opvoeding in het lesrooster op te nemen. Hij zat in het bestuur van Toevlucht voor Onbehuisden en rond de eeuwwisseling deed hij mee aan de vereniging Volksweerbaarheid, die een volksleger in het leven wilde roepen. In 1877 werd De Koo hoofdredacteur van het pas opgerichte weekblad De Amsterdammer. Hij schreef de hoofdartikelen in een heldere en puntige stijl. Onder verschillende pseudoniemen schreef hij satirische stukjes over de Amsterdamse toestanden. Beroemd werden de spotprenten van Johan Braakensiek, met een tekst van De Koo. Het blad deed veel aan literatuur en bood gevestigde auteurs als Justus van Maurik alsook het aanstormend talent van de Tachtigers de gelegenheid tot publiceren. Jongeren als Franc van der Goes, Albert Verwey, Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel leverden bijdragen. Aangestoken door het succes van het weekblad begon De Koo met enkele geldschieters in 1883 een vooruitstrevend-liberaal dagblad met dezelfde naam. De Koo, die door zijn huwelijk financieel onafhankelijk was geworden, werd hoofdredacteur. Van Deyssel trof hem op kantoor, hard aan het werk: 'in een gekleede-jas, met vollen witten baard, met bijna geheel wit haar boven de ooren en aan het achterhoofd en met het hoofd onbehaard aan de bovenzijde. De haren waren toen zijig, zacht en soepel, en het lichtbruine blank van het fijn gevormde gelaat was licht roze doorkleurd onder de blauwgrijze koele en klare oogen. Zoo zat hij, te midden eener menigte niet zeer geordende papieren'. De Koo wist een uitgelezen groep journalisten aan de krant te verbinden, onder wie P.L. Tak, J.H. Geerke, die geheim lid van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) was, E.D. Pijzel, Jan Veth, en wat later C. Croll en J.J. de Roode. De krant uitte zich progressief-liberaal en eiste uitbreiding van het kiesrecht. De Koo verzette zich in De Amsterdammer tegen de overheersing van de Amsterdamse politiek door de conservatieve grote burgerij en haar kiesvereniging Burgerpligt. De Koo deed op bescheiden schaal mee aan de gezelligheid van het Amsterdamse caféleven. Zo kwam hij behalve met kunstenaars in contact met radicalen als M.W.F. Treub, Van der Goes, Tak, C.V. Gerritsen en mindere goden als W.A. Paap, J.G. ten Bokkel en de vrijdenker H.F.A. Peijpers. Ook na de oprichting van De Nieuwe Gids in 1885 bleven de Tachtigers in de krant en het weekblad schrijven, maar op den duur verloor De Koo hun literaire bijdragen. In 1895 verscheen De Kroniek van Tak uit onvrede omdat De Koo in het weekblad De Amsterdammer ook tweederangs letterkundige bijdragen opnam en hij eigenlijk te politiek van levenshouding was, zoals Frans Coenen het uitdrukte.

De Koo was tevens Amsterdams correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant geweest. Als hij het druk had, vroeg hij Joan Nieuwenhuis de berichtgeving te verzorgen. Hierdoor kwam hij in contact met de stemrechtrechtbeweging en was hij vanaf de oprichting in 1880 betrokken bij de vereniging De Unie, die het staatkundig leven wilde ontwikkelen door politieke scholing van de kleine burgerij. Zonder succes probeerden de Amsterdamse radicalen de kiesvereniging Burgerpligt in meer democratische richting te sturen. Toen dat mislukte, stichtten ze, door De Koo in De Amsterdammer daartoe krachtig gesteund, in 1888 de kiesvereniging Amsterdam. Volgens De Koo verzamelde zich daarin de geavanceerde liberale partij, 'kortheidshalve de radicale genoemd'. Hij bedacht de naam 'radicale partij' en formuleerde de politieke eisen: algemeen stemrecht, overheidsexploitatie van nutsbedrijven en gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het openbaar onderwijs. Hij muntte het begrip 'moreele politiek', waarin geen plaats was voor bevoorrechting of onderdrukking van bepaalde groepen. Via het algemeen stemrecht en evenredige vertegenwoordiging konden ook minderheden aan hun trekken komen. Er moest leerplicht komen, gelijkstelling van confessionelen en verheffing van de arbeidende klasse. Volgens De Koo waren de liberalen bang voor hun eigen democratisch beginsel. Van de SDB wilde De Koo niets weten, want hij nam de Amsterdamse radicale partij serieus en wilde die laten uitgroeien tot een landelijke en niet-socialistische volkspartij. De Koo bestreed de socialisten, die lid van Amsterdam waren, heftig. Zijn invloed berustte op zijn journalistieke kwaliteiten. Hij debatteerde nooit en een belangrijke politieke functie heeft hij nimmer bekleed. Hij was een individualist, dit niet schroomde medestanders scherp aan te vallen, wanneer die zijn standpunten niet deelden. Vooral Treub moest het ontgelden, omdat die weinig zag in de mening van De Koo, dat de radicalen zich verre moesten houden van de progressief-liberale groep onder A. Kerdijk (door De Koo vanwege zijn weinig doortastend karakter als Hamlet aangeduid). De Koo hield zich het liefst op de achtergrond en leefde teruggetrokken in zijn villa Kommerlust te Bussum. Daar bereikte hem in 1889 een telegram met de hartelijke dank van feestvierende radicalen, die drie zetels in de Amsterdamse gemeenteraad hadden veroverd. Zij brachten hem hulde. De Amsterdammer, dat als orgaan van de radicalen functioneerde, leidde grote verliezen. Steeds vingen wisselende groepen van draagkrachtige radicalen de verliezen op. In 1890 verkreeg Henri Tindal, die toen ook radicaal was, een groot financieel belang in de krant. In 1892 werd de Radicale Bond opgericht. De Koo schreef in een twaalftal artikelen in De Amsterdammer over de grondslagen van de Radicale Bond. Hij zag nu overeenkomsten met de gematigde socialisten, die ook de samenleving wilden hervormen. Maar hij trok de grenzen tussen socialisten en liberalen scherp, om de radicalen beter tot hun recht te laten komen. Dat degenen die voor de afschaffing van het privaatbezit waren, niet tot de Radicale Bond werden toegelaten, juichte hij toe. De Koo kwam in 1894 in conflict met Tindal, omdat die De Amsterdammer wilde verkopen aan een groep liberalen en radicalen rond Treub, die De Koo onwelgevallig was. De Koo nam daarop met de gehele redactie collectief ontslag. In oktober van dat jaar verscheen Het Dagblad, gemaakt door de redactie van De Amsterdammer. Het blad droeg de radicale beginselen uit, maar bestond slechts enkele maanden en was aan het einde van het jaar alweer verdween. Daarna verscheen in februari 1895 het weekblad De Volksstem. De Koo vulde de kolommen daarvan hoofdzakelijk zelf. Een redactie kon hij niet meer betalen. Zijn politieke opvattingen waren zo ver opgeschoven dat hij de economische strijd van de arbeidersbeweging belangrijker begon te vinden dan de politieke strijd. Hij twijfelde openlijk aan het nut van het parlementaire werk, alhoewel hij in 1895 deel uitmaakte van het bestuur van de Radicale Kiesvereniging, de opvolger van de kiesvereniging Amsterdam. Hij meende dat het radicalisme en het socialisme zich niet door beginselen, maar door tactiek onderscheidden. Met het geringe succes van De Volksstem was zijn politieke rol evenwel uitgespeeld. De Radicale Bond deelde zijn opvattingen in het geheel niet. Zijn laatste hoop, de Nederlandsche Volkspartij, een brede, niet-sociaal-democratische arbeiderspartij, bleek niet levensvatbaar. De Volksstem hield het tot eind januari 1897 uit. In het laatste nummer gaf hij zijn politieke opvattingen nog een keer weer: een radicale arbeiderspartij met het accent op buitenparlementaire acties. De Koo schreef in 1897 het politieke blijspel De candidatuur van Bommel (Amsterdam 1898). Pas toen het stuk een groot succes bleek, maakte hij zich als auteur bekend. Hij schreef daarna nog een aantal toneelstukken, die minder succes hadden. Daarnaast schreef hij politieke overzichten en publiceerde hij zijn toneelstukken in de bladen van zijn oude medewerkers Verwey en Van Deyssel, het Tweemaandelijksch Tijdschrift en vanaf 1902 in De XXe eeuw. In 1901 reageerde hij nog gematigd positief op het ontstaan van de Vrijzinnig-Democratische Bond. In 1904 vlamde de oude De Koo nog één keer op, toen hij in het conflict tussen zijn oude medewerker Tak en J.I. de Haan, die ook in De Amsterdammer schreef en wiens homoseksuele roman Pijpelijntjes (1904) tot diens ontslag bij Het Volk leidde, de kant van De Haan koos en hem in het weekblad De Amsterdammer de ruimte gaf met Tak te polemiseren. In 1907 dwong zijn gezondheid De Koo tot aftreden en ging hij in Luik wonen, waar zijn jongste zoon studeerde. H. Wiessing volgde hem als hoofdredacteur op. De Koo bleef nog voor De Amsterdammer schrijven, maar had zijn beste tijd gehad en was zijn invloed kwijt. Omdat het onder Wiessing slecht ging met het weekblad, maakte hij daverende ruzie met zijn opvolger. Jan Veth noemde hem vereenzaamd. Door zijn kritische, ironische en sarcastische houding had De Koo weinig vrienden gemaakt. Een vriend zei eens 'Zoo de hamer niet baatte, nam hij den moker ter hand'. Van der Goes noemde hem de auteur van een groot aantal leesbare prozastukken en een 'radikale hekelaar van het stervend liberalisme'. Weinig bekend is dat De Koo de beeldhouwer Pier Pander, die hij als catechisant uit Drachten kende, steunde in zijn ontwikkeling tot kunstenaar. Zijn oudste zoon Nicolaas Petrus de Koo werd een bekend ontwerper.

Archief: 

Archief J. de Koo in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 290).

Publicaties: 

Naast vele artikelen in zijn eigen bladen, 'Het volkslied in Nederland' in: De Gids, 15e jrg., Derde Deel, 1877, 225-56; 'Gedichten van H.C. Muller' in: De Gids, 17e jrg., Derde Deel, 1879, 531-8; 'Het Palingoproer' in: De Nieuwe Gids, oktober 1886, 1-26; Tobias Bolderman (Amsterdam 1899); Vier ton (Amsterdam 1901); Uit het leven van Justus van Mourik (Amsterdam 1904); Het Feest. Toneelspel in 4 bedrijven (Den Haag 1909); Jan Salie? (Groningen 1914).

Literatuur: 

F. van der Goes, 'J. de Koo' in: Verzamelde opstellen. Eerste Bundel (Amsterdam 1898) 126-87; L. van Deyssel, 'De candidatuur van Bommel' in: Vierde bundel verzamelde opstellen (Amsterdam 1898) 311-8; L. van Deyssel, 'Doctor Juris. Tobias Bolderman' in: Zevende bundel verzamelde opstellen (Amsterdam 1904) 13-22, 103-4 ; F. van der Goes, 'C.V. Gerritsen. Een terugblik' in De Kroniek, 9, 16, 30.9 en 28.10.1905; P.L. Tak, 'Een afscheid' in: Het Volk, 11.8.1907; P.L. Tak, Herdrukken uit De Kroniek (Rotterdam 1908); E.D. Pijzel, 'P.L. Tak, Herdrukken uit de Kroniek' in: De Gids, jrg. 73, 1909, 135-49; Het Nieuws van den Dag, 12.5.1909; De Amsterdammer, 16.5.1909 (herdenkingsnummer De Koo); J.H. Rössing, 'J. de Koo' in: Op de hoogte. Maandschrift voor de huiskamer, 1909, 383-7; J.A. Nieuwenhuis, Uit den tijd der voortrekkers (Amsterdam 1927); M.W.F. Treub, Herinneringen en overpeinzingen (Haarlem 1931); J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933); M.M. van Praag, De radicalen (Assen 1939); W. Kloos, 'A.S.C. Wallis, P.L. Tak, J. de Koo' in: Nieuwere literatuurgeschiedenis (Amsterdam 1944); B. Hunningher, Toneel en werkelijkheid (Rotterdam 1947); C.G.L. Apeldoorn, Dr. Willem Doorenbos (Amsterdam 1948); De Groene Amsterdammer 75 jaar rijp en groen (Amsterdam 1952); G.H. 's-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids (Arnhem 1955, supplement 1961); A. Verwey, Keuze uit het proza van zijn hoogleraarstijd (Zwolle 1955) 212-9; W. Thys, De Kroniek van P.L. Tak (Amsterdam 1956); M. Hanot, 'Johannes de Koo en de oprichters van "De Nieuwe Gids"' in: De Nieuwe Taalgids, 1956, 329-34; H.G.M. Prick, 'J. de Koo en Lodewijk van Deyssel' in: De Nieuwe Taalgids, 1957, 253-7; H.P.L. Wiessing, Bewegend portret. Herinneringen (Amsterdam 1960); G. Colmjon, De beweging van Tachtig. Een cultuurhistorische verkenning in de negentiende eeuw (Utrecht 1963); B. de Ridder, 'Johannes de Koo (1841-1909)' in: Ons Amsterdam, 1969, 54-8; G.W.B. Borrie, Pieter Lodewijk Tak (Assen 1973); H.J. Scheffer, Henry Tindal. Een ongewoon heer met ongewone besognes (Bussum 1976); 'Honderd jaar Groene' in: De Groene Amsterdammer, 28.12.1976; H.J. Scheffer, 'Johannes de Koo' in: BWN I (Den Haag 1979) 311-2; G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag 1980); G. Taal, 'Johannes de Koo, vader van de Groene Amsterdammer en van de Amsterdamse radicalen' in: Groniek, nr. 82, 1983, 21-6; De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey (Den Haag 1981); R. Delvigne, L. Ross, 'Een zeldzame bondgenoot. De brieven van De Haan aan De Koo' in: Bzzlletin, nr. 120, 1984, 11-9; Multatuli, Volledig Werk. Delen 21-25 (Amsterdam 1990-1995); H. te Velde, Gemeenschapszin en plichtsbesef. Liberalisme en nationalisme in Nederland 1870-1918 (Den Haag 1992); D. Damsma, P. de Rooy, '"Moreele politiek". De radikalen in de Amsterdamse gemeentepolitiek 1888-1897' in: TvSG, 1993, 115-28; J. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle (Amsterdam 1993); R. Aerts, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw. Het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997); H.M. Prick, In de zekerheid van eigen heerlijkheid. Het leven van Lodewijk van Deyssel tot 1890 (Amsterdam 1997); R. Hartmans, 'De man die De Groene vorm gaf. Johannes de Koo en De Amsterdammer(s)' in: Ons Amsterdam, september 2002, 294-297.

Portret: 

Johannes de Koo, IISG

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 109-113
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003