RUTGERS, Johannes

Johannes Rutgers

(roepnaam: Jan), secretaris van de Nieuw-Malthusiaansche Bond en geheim sympathisant met het socialisme, is geboren te Hallum (Fr.) op 24 augustus 1850 en overleden te Heerenveen waarschijnlijk op 3 augustus 1924 of kort daarna (dood bevonden op 13 augustus 1924). Hij was de zoon van Sebald Justinus Rutgers, Nederlands-Hervormd predikant, en Anna Maria Wolthers. Op 28 mei 1874 trad hij in het huwelijk met Cornelia Everharda (Kee) Abresch, met wie hij twee dochters en twee zoons kreeg. Een van de zoons was S.J. Rutgers jr. Na het overlijden van zijn vrouw (op 18 februari 1884) hertrouwde hij met Maria Wilhelmina Hendrika Hoitsema, hoofd van een ULO. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Rutgers studeerde eerst theologie en was een jaar predikant in een Gronings dorp. Hij maakte hier een zware geloofscrisis door en ging in 1875 weer studeren, nu medicijnen. In 1879 vestigde hij zich als arts in Rotterdam. Na de dood van zijn eerste vrouw en zijn hertrouwen met de onderwijzeres en feministe Mietje Hoitsema nam zijn belangstelling voor maatschappelijke vraagstukken langzaam toe, hetgeen na een aantal jaren in een feministische en socialistische overtuiging resulteerde. In 1893 en 1894 voerde hij een correspondentie met F. Domela Nieuwenhuis, waaruit blijkt dat hij meende het zich niet te kunnen permitteren zich openlijk socialist te noemen. Hij schreef een utopische brochure Anno 1999 (z.pl. 1894), naar hij zei het resultaat van zijn pogingen zich een socialistische maatschappij voor te stellen. Deze brochure verscheen anoniem.

Rutgers' belangrijkste werk werd het toegankelijk maken in Nederland van betrouwbare anticonceptie, waartoe hij in 1892 het voorbeeld van Aletta Jacobs volgde en een spreekuur begon, waar hij het pessarium occlusivum verstrekte. Vanaf 1901 was hij secretaris van de Nieuw-Malthusiaansche Bond (NMB), hoewel hij niets voelde voor de maatschappelijke pretenties die in deze organisatie gekoesterd werden in de richting van geboortenbeperking als alternatief voor maatschappelijke hervormingen. Door leken (de zogenoemde 'deskundige medewerksters') te instrueren in het aanmeten van pessaria streefde Rutgers naar het vestigen van een netwerk van anticonceptionele hulp in Nederland. Hij raakte daardoor in conflict met de Nederlandse artsenwereld, die het risico dat de medewerksters zich met abortus zouden inlaten zwaarder liet wegen dan het beschikbaar stellen van de voorbehoedmiddelen. Hoewel de NMB onder invloed van Rutgers duidelijk afstand nam van de antisocialistische traditie van de propagandisten voor anticonceptie, slaagde hij er slechts in de steun van enkele individuele vooraanstaande socialisten te verkrijgen voor zijn werk. De met de toegenomen invloed van confessionele partijen groeiende weerstand tegen geboortenbeperking maakte het werk van de NMB in toenemende mate moeilijk. Het moet voor Rutgers een ernstige teleurstelling geweest zijn, dat er bij zijn terugtreden geen geschikte mensen waren om hem op te volgen.

In de laatste jaren van zijn leven publiceerde Rutgers een groot aantal geschriften over het seksuele leven, die hem in Nederland de belangrijkste voorloper van de seksuologie maken. Essentieel in zijn visie op de seksualiteit is het idee dat het bevredigen van de geslachtsdrift als doel op zich een goede zaak kan zijn en dat het bereiken van een bevredigend seksueel leven een voorwaarde voor geluk en gezondheid is. Maar naast deze waardering voor de seksualiteit blijkt in zijn ideeën een diepgaand wantrouwen tegen het toegeven aan de lusten, dat hem sterk de nadruk deed leggen op zelfbeheersing en hygiëne. Rutgers zette zich af tegen de tot de propagandisten voor anticonceptie gerichte beschuldigingen van immoraliteit en ontwikkelde zich tot een verkondiger van een veeleisende moraal. Deze was geworteld in het socialisme, waarbij Rutgers ook sympathiseerde met anarchistische beginselen, en in het darwinisme, dat voor hem een levensbeschouwing werd. In veel opzichten was hij een zich zelf overlevende negentiende-eeuwse gelovige in vooruitgang op grond van een materialistisch-utilitaristische filosofie. In 1924 maakte hij een eind aan zijn leven.

Archief: 

Archief Nieuw-Malthusiaanse Bond, waarin opgenomen archief van Dr. J. Rutgers in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 148 en Aanvulling III in: TvSG, augustus 1987, 315).

Publicaties: 

Behalve de genoemde Een boek voor jonge vrouwen en meisjes. Wenken voor het geslachtsleven (Amsterdam 1900; vele herdrukken); Rasverbetering en bewuste aantalsbeperking. Kritiek van het Malthusianisme en het Nieuw-Malthusianisme (Rotterdam 1905; 19232); Het geslachtsleven van den man (Almelo 1916). Bibliografie in: G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland (Nijmegen 1978) en H.Q. Röling, 'De tragedie van het geslachtsleven' (Amsterdam 1987).

Literatuur: 

G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland (Nijmegen 1978); J. de Bruijn, Geschiedenis van de abortus in Nederland (Amsterdam 1979); H.Q. Röling, 'De tragedie van het geslachtsleven' (Amsterdam 1987).

Portret: 

J. Rutgers, met echtgenote en kinderen (tweede van rechts S.J. Rutgers) 1898, IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte van Rutgers/Abresch dd 28 mei 1874. Akte 14; akteplaats Kantens. Als bruidegom.

Auteur: 
H.Q. Röling
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 2 (1987), p. 128-130
Laatst gewijzigd: 

22-07-2017 (naam eerste echtgenote gecorrigeerd)