SCHAPER, Johan Hendrik Andries

Johan Hendrik Andries Schaper

(roepnaam: Jan), een van de twaalf oprichters van de SDAP en vooraanstaand propagandist en partijleider, aanvankelijk in Groningen, is geboren te Groningen op 12 februari 1868 en overleden te Voorburg op 31 augustus 1934. Hij was de zoon van Niklaas Schaper, zelfstandig behanger, en Annegiena Battruda van Braam, houdster van een pettenwinkel. Op 5 mei 1898 trad hij in het huwelijk met Alberdina Henriëtte Meyer, met wie hij drie zoons kreeg. Na haar overlijden (op 29 juli 1928) hertrouwde hij op 1 oktober 1930 met Sophia Maria Philomena Goethals, huishoudster.
Pseudoniemen: Arago, Een Arbeider.

Al heel jong moest Schaper de kost helpen verdienen en had hij verschillende baantjes voordat hij huis- en decoratieschilder werd. In 1884 viel hij uit een dakgoot en moest toen bijna twee jaar liggen om te herstellen. Uit die tijd dateerde zijn leeshonger. Zijn latere ontwikkeling had hij vooral aan zelfstudie te danken. Op zijn achttiende jaar werd hij lid van de afdeling Groningen van de Sociaal Democratische Bond (SDB). Een jaar later, 1887, sloot hij zich bij de jongelingsvereniging Ontwikkeling aan, die ook toneelspel- en voordrachtsavonden hield, en bij de schermclub. Het uitdrukken van socialistische kritiek en hoop in verzen (onder het pseudoniem Een Arbeider in Recht voor Allen) was Schaper dierbaar.

Ook tijdens zijn diensttijd, onder meer in Den Haag, probeerde Schaper zoveel mogelijk socialistische propaganda te maken (1888-1889). Terug in Groningen werd hij secretaris van de afdeling Groningen van de SDB. Het rapport voor de Enquête-commissie (1890) was grotendeels door hem geschreven en in 1891 gaf hij de Commissie nog een nadere toelichting. In 1890 trok hij er op uit om propaganda te maken en debatteerde met B.H. Heldt in het Oldambt. Naar aanleiding hiervan ontsloeg zijn patroon hem, zodat hij door los werk in de provincie de kost moest verdienen. In datzelfde jaar verzette hij zich tegen het plan van D.R. Mansholt en H.J. Louwes om een Groningse 'volkspartij' te vormen. De verscheidenheid van de aanhang moest ook in de naam tot uitdrukking komen. De eerste poging om door schriftelijke propaganda te verdienen, mislukte. De Roode Vaan (1890, 3 nummers) en De Socialist (1891, weekblad, dat drie maanden verscheen; Schaper onder het pseudoniem Arago samen met Tjerk Luitjes) verdwenen spoedig. Van Schaper was de toevoeging op het nieuwe strijdprogram van de SDB op het Zwolse congres (1892) afkomstig, dat de doeleinden door 'wettelijke of onwettelijke, vredelievende of gewelddadige' middelen moesten worden verwezenlijkt. Dit werd met algemene stemmen aangenomen. Schaper verklaarde dat dit gemene of oneerlijke middelen uitsloot. In elk geval kon iedereen zelf kiezen waaraan hij de voorkeur gaf en het was duidelijk bedoeld om de eenheid te bewaren. Daarbij realiseerde men zich de provocerende werking niet, zeker Schaper niet. De SDB werd hierom in december 1894 tot een verboden vereniging verklaard. Op het SDB-congres te Groningen werd echter het voorstel Hoogezand-Sappemeer (1893) aangenomen om in geen geval deel te nemen aan verkiezingen, waartegen Schaper zich verzette. Hij vond dat de afdelingen vrijgelaten moesten worden of zij de parlementaire tactiek wilden toepassen of niet.

Sinds 4 maart 1893 propageerde Schaper de socialistische beginselen in De Wachter (weekblad voor de Arbeiderspartij) dat hij met hulp van f 100,- van H.H. van Kol oprichtte. In het noorden volgden vele SDB-leden een steeds anarchistischer koers. Ook de verhouding met Luitjes, die De Arbeider uitgaf, werd slechter. Schaper kreeg zijn deel van de intriges en verdachtmakingen te verwerken. Met elf medestanders zou hij op 26 augustus 1894 de SDAP te Zwolle oprichten, die het parlementarisme als strijdmiddel hoog in het vaandel zou houden, ook al had hij nog bezwaren tegen enkelen van zijn heren-medeoprichters. Met zijn blad De Wachter zou hij proberen de hele provincie Groningen te bereiken, ook Oost-Groningen en Drenthe. Eind 1895 hield het blad op om evenals De Volkstribuun (Maastricht) en De Baanbreker (Utrecht) het verschijnen van De Sociaal-Democraat onder redactie van W.H. Vliegen (1896-1900) mogelijk te maken. Schaper werd toen enigermate schadeloos gesteld door zijn aanstelling vanwege de SDAP tot propagandist in Twente, drie dagen in de week voor f 6,-. In Groningen werd hij in 1897 gekozen tot lid van de gemeenteraad en in 1903 herkozen. In 1898 kwam hij in de Provinciale Staten van Groningen (gekozen zowel in Hoogezand als Groningen) en bleef daar tot 1902 lid van. In 1899 veroverde hij bij een tussentijdse verkiezing de Tweede Kamerzetel voor Veendam. In 1901 werd hij kandidaat gesteld door de districten Veendam en Appingedam voor het Tweede Kamerlidmaatschap. Toen hij in beide districten won, koos hij de zetel voor Appingedam, waar de sociaal-democratie het zwakst stond. P.J. Troelstra haalde het daarna echter niet in Veendam.

Na het verdwijnen van De Wachter had Schaper toch weer behoefte aan een 'eigen' blad om zijn standpunten aan stad- en streekgenoten duidelijk te maken. Begin 1898 verscheen De Strijd (Weekblad voor de Arbeiderspartij; 1898-1900), dat op 7 april 1900 De Volksstrijd zou heten (na de fusie met het blad Arm Friesland) met Schaper en G.W. Melchers als redacteuren. Na het afhaken van Melchers nam Ds A. van der Heide diens plaats in (6 juli-oktober 1901), maar na 1 januari 1902 was Schaper weer de enige redacteur. Ook al had Schaper het Staten-lidmaatschap opgegeven, de combinatie gemeenteraadslid, lid van de Tweede Kamer en de redactie van De Volksstrijd werd Schaper te veel. In 1905 verhuisde hij naar Rijswijk. Ook daar zou hij een tijdlang fungeren als voorzitter van de partijafdeling en zitting in de gemeenteraad krijgen, sinds 1919 tot zijn verhuizing naar Voorschoten.

Binnen de driemans-fractie in de Tweede Kamer was de niet-herkiezing van Troelstra in 1901 (tot eind 1902) een zwaar gevoeld gemis. Schaper werd fractievoorzitter en, na terugkeer van Troelstra, vice-fractievoorzitter. Tot zijn dood in 1934 bleef hij lid van de Tweede Kamer. In 1915 werd hij als opvolger van Troelstra eerste vice-voorzitter van de Kamer. Sinds de oprichting van de SDAP (1894) was Schaper lid van het partijbestuur, vanaf 1906 als tweede voorzitter naast Vliegen. Hij was zeer loyaal tegenover 'partijleider' en fractievoorzitter Troelstra, zodat zijn kritiek op diens functioneren, uitgelokt door Troelstra's Gedenkschriften, verbazing wekte en niet in dank werd afgenomen. In zijn autobiografie Een halve eeuw van strijd (2 delen, Groningen 1933, 1935) formuleerde hij zijn standpunt nog eens heel duidelijk. Een ommekeer in de sociale verhoudingen was te verwezenlijken op lange termijn binnen democratische verhoudingen. Dat gold zowel voor de verwachtingen van Domela Nieuwenhuis en zijn aanhang rond 1893 en in 1903, die van de 'marxisten' in 1906 en later, als voor die van Troelstra in 1918 en daarna. Een revolutie met geweld als droombeeld op korte termijn achtte hij gevaarlijk. Schaper verweet Troelstra zwakte en aarzeling, eigenlijk ondemocratisch handelen binnen de SDAP in 1903 bij de plaatsing van het artikel 'Wat nu?' in Het Volk, zonder overleg geschreven en geplaatst; het afblazen van de agitatie tegen de wet op het arbeidscontract, eveneens zonder overleg, en in 1908-1909 bij het optreden tegen de Tribune-groep. W.P.G. Helsdingen en Schaper traden eind 1908 af als partijbestuurders, omdat zij de 'overeenkomst' van het partijbestuur met de Tribune-redacteuren onjuist vonden. Beiden echter werden kort daarop herkozen als partijbestuurder bij referendum, dat ook een buitengewoon congres eiste. Dit congres in Deventer (1909) royeerde de Tribune-redacteuren.

In het strijdpunt of de SDAP het aanbod om drie ministers te leveren voor het nieuwe kabinet moest aanvaarden, na de winst bij de verkiezingen van 1913 van 'links', dat nu de meerderheid had, en van de SDAP met achttien zetels in de Tweede Kamer, stonden Schaper en Vliegen (later ook Van Kol) tegenover Troelstra. Het buitengewoon congres dat zij voorstelden te houden wees echter de 'meerderheidsresolutie', namelijk om deel te nemen aan de regering (ook ondertekend door Schaper), af. Troelstra vond dit optreden 'tegenleiding' en een 'intrige' van de voorzitter en de vice-voorzitter van de SDAP. Schaper zou ook in zijn herinneringen het niet treden in de regeringsploeg kwalificeren als 'een groote fout'. Tenslotte wees Schaper op het ernstigste feit in zijn leven, de novembergebeurtenissen van 1918, 'de vergissing' van Troelstra. Voor diens revolutieverwachting in zijn Kamerrede was geen basis in de bestaande situatie, Troelstra handelde onorganisatorisch. Na de instorting van Troelstra moest Schaper op 15 november 1918 in de Tweede Kamer de gedachte aan een staatsgreep met geweld desavoueren, Troelstra als partijleider niet loslaten en ook vasthouden aan het programma van eisen. De houding van een groot deel van de partij op het daaropvolgende partijcongres, dat Troelstra toejuichte, griefde hem evenals het gebrek aan waardering van Troelstra voor het parlementaire werk van hemzelf. Schaper zou attent blijven op de zijns inziens on- of anti-democratische uitlatingen van Troelstra en deze bestrijden. Bepaald traumatisch werkte de herinnering aan Domela Nieuwenhuis in 1893 en 1894 in dit standpunt door.

In de Tweede Kamer waren aanvankelijk alle zaken buiten de terreinen van de algemene, de buitenlandse en de koloniale politiek het terrein van Schaper. Vooral arbeidszaken en problemen in de noordelijke regio hadden zijn bijzondere aandacht. Het meest vasthoudend sinds 1907 was zijn werk voor de verkorting van de arbeidsduur: voor speciale groepen als bakkers, vrouwen en kinderen; via een tienurige werkdag (voorstel in 1911) naar een achturige werkdag, die pas in 1920 (ten dele) werkelijkheid zou worden. Ondemocratisch handelen van de meerderheid tegenover de minderheid van de Tweede Kamer strafte Schaper af door obstructie: het steeds weer vragen om stemmingen in 1910. Ook voor onderliggende groepen nam hij het op. Toen de burgemeester van Harderwijk een antisemitische kiesverordening (stemmen op zaterdag) niet wilde wijzigen, waardoor vrome joden niet konden stemmen, stelde hij dit in 1903 in de Kamer aan de orde. Hij kon het opnemen in de kennis van Bijbelteksten tegen Abraham Kuyper en ontkende dat de SDAP een antigodsdienstige partij was. Zijn parlementaire redevoeringen waren redelijk en gedocumenteerd. Hij was welbespraakt in een hoog tempo, bovendien geestig.

In de oorlog was hij hoofd van de Groentencentrale, later ook de Fruitcentrale. De voedselvoorziening was toen voor de SDAP een belang van de eerste orde. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog kreeg hij zitting in de Hooge Raad van Arbeid (1919) in de Staatscommissies voor de Oorlogswinstbelasting, voor de Socialisatie (1920) en in die tot herziening van de Grondwet (1918-1920), waarbij hij in het laatste geval in een aparte nota zijn afwijkende denkbeelden uiteenzette. Verder had hij zitting in de Adviescommissie voor de wet op de poenale sanctie in Nederlands-Indië inzake de koeliecontracten (1919). Zijn voorstel dienaangaande werd binnen de commissie niet aanvaard. In de belangrijkste internationale kwestie van de jaren twintig, het Belgische Verdrag, stemde hij tegen dit verdrag, dat het ook niet zou halen.

Volgens Vliegen waren Schapers kracht en vitaliteit in de laatste vier levensjaren op. Nadat hij in 1918 lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland en van 1926 tot 1932 lid van Gedeputeerde Staten was geweest, en ook het gemeenteraadslidmaatschap van Rijswijk had opgegeven, hield hij alleen nog vast aan het geliefde lidmaatschap van de Tweede Kamer. De zaak-Beerta in Groningen, waar de SDAP-ers zich op sleeptouw hadden laten nemen door de Communistische Partij in Nederland (CPN), beroerde hem diep. Grote zorgen maakte hij zich over het extremisme niet alleen in de wereld, vooral ook in de SDAP. Scherp stond hij niet alleen tegenover het communisme, al sinds 1918, maar ook tegenover het fascisme en nationaal-socialisme. Als persoonlijkheid was Schaper geacht bij partijgenoot en tegenstander. Dat bleek uit de belangstelling bij de viering van zijn jubilea, onder andere zijn zestigste verjaardag, het 25-jarig Kamerlidmaatschap en ook bij het onverwachte overlijden van zijn vrouw.

Archief: 

Archief J.H.A. Schaper in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 220 en Aanvulling II in: TvSG, november 1986).

Publicaties: 

Behalve de genoemde ook artikelen in: Het Volk (1900 en later), De Nieuwe Tijd, De Socialistische Gids en Haagsch Maandblad; vele brochures waarvan uit zijn 'vroege' tijd: Het groote leven in. Een woord aan de jongelieden uit het volk (Den Haag z.j.); Drie artikelen over sociaal-democratie en landsverdediging (Den Haag z.j.); Op de bres. Alfabetisch strijdschrift voor de sociaal-demokratie (Den Haag 1905); Strijdzangen voor het volk (Den Haag 1906); In den strijd. Handboekje ten dienste van de Sociaaldemokratische Arbeiderspartij in Nederland (Amsterdam 1909); brochures over de aanstaande grondwet, de arbeidstijd en de arbeidswet maar ook over ingrijpende gebeurtenissen zoals: Het woelige kwartaal (Groningen 1903); De Zwolsche beslissing (Amsterdam 1913); Historische Novemberdagen (Amsterdam 1919); De SDAP en de ontwapening (z.pl. 1921); De SDAP en de Anti-Oorlog-Raad (Amsterdam z.j.); De vrouw in den strijd. Een woord aan de vrouwen (Amsterdam z.j.).

Literatuur: 

Enquete, gehouden door de Staatscommissie benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (Staatsblad nr. 1) Groningen, 'Verhoor van Johan Hendrik Andries Schaper', 49-53; Bymholt, Geschiedenis; W. van Itallie-van Embden, 'Geschreven Portretten' in: Haagsche Post 23.1.1926; Provinciale Groninger Courant 6.9.1934; W.H. Vliegen, 'J.H.A. Schaper overleden' in: De Socialistische Gids september 1934, 625-629; D. Bartels, 'J.H.A. Schaper 1868-1934' in: Groningsche Volksalmanak 1935; Vliegen, Dageraad I en II; Vliegen, Kracht I (373-378) - III; P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland I-V (Assen 1968); H.F. Cohen, Om de vernieuwing van het socialisme (Leiden 1974); J. van der Merwe, Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten! (Utrecht/Antwerpen 1974); G. Bruintjes, Socialisme in Groningen (Amsterdam 1981); C. Riemersma, Een arbeider in de politiek. Een politieke biografie van J.H.A. Schaper over de periode 1884-1914 (scriptie politicologie Leiden 1985); H.J. Scheffer, November 1918 (Amsterdam-Dieren 19854); P. Hoekman, J. Houkes, O. Knottnerus (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986); H. Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP) (Amsterdam 1989); J. de Roos, Besturen als kunst. Lokale sociaal-democraten 100 jaar verenigd (Amsterdam 2002).

Portret: 

J.H.A. Schaper, 1912, IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte Schaper/Meyer dd. 5 mei 1898. Archief 30-21, reg.nr. 2031, akte 15; akteplaats Kollumerland. Als bruidegom.

Auteur: 
Johanna M. Welcker
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 1 (1986), p. 103-107
Laatst gewijzigd: 

05-02-2003