SUNITO, Raden Mas Djojowirono

Raden Mas Djojowirono Sunito

(roepnaam: Nito), voorvechter van de Indonesische onafhankelijkheid, is geboren te Pasuruan (Oost-Java) op 4 juni 1912 en overleden te Voorburg op 12 augustus 1979. Hij was de zoon van Raden Tumenggung, regent van Wonogiri in het prinsdom Mangkunagoro te Surakarta, en Raden Aju Kromodjojodirono. Op 15 februari 1945 trad hij in het huwelijk met Trees Heyligers, advocate, met wie hij één dochter en twee zoons kreeg.
Pseudoniem: Frits de Bruin.

Sunito doorliep te Surakarta de Europese Lagere School, het Meer Uitgebreid Lager Onderwijs en de Algemene Middelbare School, afdeling letterkunde. Zoals andere jongeren uit de meer gegoede Indonesische elite reisde hij naar Nederland om zijn studie voort te zetten. In 1931 liet hij zich inschrijven aan de Leidse universiteit en legde met goed gevolg het kandidaatsexamen Indisch recht af. Naast zijn studie wijdde hij zich in toenemende mate aan activiteiten binnen de studentenwereld. Hij raakte daardoor intensief betrokken bij het Indonesische streven naar onafhankelijkheid, zoals dat in de Perhimpunan Indonesia (PI) en de meer culturele Rupie tot uitdrukking kwam en bij de Communistische Partij in Nederland (CPN) sympathie en steun vond. Dat de CPN en de PI tot voor ambtenaren verboden organisaties werden verklaard, werkte belemmerend op het openlijke lidmaatschap, aangezien de meeste Indonesiërs die in Nederland studeerden later een betrekking bij het Nederlandsch-Indische gouvernement zouden moeten zoeken. Sunito echter werd openlijk lid van de PI. De PI besefte vanaf midden jaren dertig dat het fascisme in landen als Japan, Duitsland en Italië een bedreiging vormde voor de vrede en democratie in de wereld. Zij deed voorstellen tot gezamenlijke weerbaarheid, ook aan de Nederlandse regeerders. Indonesische delegaties namen deel aan internationale jeugdvredescongressen, in 1936 in Brussel, in 1938 in de Verenigde Staten en in 1939 in Parijs. Sunito en Maruto Darusman maakten deel uit van de delegatie naar de Verenigde Staten. Sunito, Darusman, R.M. Suripno, R.M.S. Setyadjit, H. Jusuf en S. Hamzah reisden naar Parijs. Sunito's talrijke activiteiten verhinderden een snelle eindstudie en het afleggen van het doctoraal examen. De Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 schiep bovendien een geheel nieuwe situatie. De anti-koloniale Indonesische studenten besloten vanuit democratisch standpunt tot deelname aan het verzet tegen de nationaal-socialistische bezetters van het land van hun kolonisatoren. Zij hebben daarbij offers gebracht. Zeven van hen werden doodgeschoten of kwamen om in een Duits concentratiekamp. 78 andere Indonesiërs, onder wie verzetsstrijders, kwamen om door ziekte, ontberingen of treinbeschietingen. Met Setyadjit (pseudoniem: Sweers), Suripno (Karel van Delft), Darusman (Nico van Zuilen) vormde Sunito (Frits de Bruin) de leiding van de illegale PI, die bij zijn verzetsactiviteiten ook arbeiders en hier gestrande schepelingen betrok. Zij werkten samen met De Waarheid, Het Parool en Trouw, terwijl een Indonesiër redacteur werd bij De Vrije Katheder. Sunito was redacteur voor uiteenlopende publikaties, op het laatst voor het blad Bevrijding. Hij was lid van de Raad van Verzet en van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en nam deel aan beraadslagingen over de naoorlogse staatkundige verhouding tussen Nederland en zijn land. Officieel kreeg hij een werkkring op het advocatenkantoor waar Trees Heyligers, die hij tijdens zijn rechtenstudie in de collegebanken had leren kennen, werkte. Zij had op 9 mei 1940 haar studie Nederlands en Indisch recht volbracht. Op 15 februari 1945 trouwden zij.

Direct na het oorlogseinde in Europa, in mei 1945, publiceerde de PI een 'Bevrijdingsnummer' van Indonesia als voortzetting van het vooroorlogse orgaan. Sunito schreef een artikel onder de titel 'De historische rede van HM de Koningin van 7 Dec. 1942 - Indonesië met Nederland verbonden op grondslag van gelijkwaardigheid'. Hij zag in de rede, waarvan de volledige tekst werd opgenomen, een erkenning dat Indonesië een snelle evolutie naar een zelfstandig bestaan doormaakte en dat 'een staatkundige hervorming van de verhouding Indonesië-Nederland hoog nodig blijkt'. Hij meende dat het nu ging om het zelfbeschikkingsrecht voor Indonesië, om het recht over het eigen lot te mogen beslissen. Kort na de bevrijding was Sunito als één van de vertegenwoordigers van de linkersectie van de illegaliteit benoemd tot lid van de Nationale Adviescommissie. Deze uit vertegenwoordigers van de illegaliteit, vooroorlogse politici en nieuwe politieke stromingen bestaande commissie had onder meer tot taak zijn gedachten te laten gaan over dringende aangelegenheden en mensen te benoemen op vrijgekomen zetels in de Staten-Generaal. De commissie kwam als regel in besloten vergadering bijeen. Haar belangrijkste activiteit was de aanvulling van de Staten-Generaal, die als 'noodparlement' tot aan de eerste naoorlogse verkiezingen zou optreden. Na de Japanse nederlaag proclameerden A. Soekarno en M. Hatta op 17 augustus 1945 de Indonesische Republiek. De berichten hierover drongen maar langzaam in Nederland door en er was aanvankelijk weinig duidelijkheid. Het duurde een paar weken voor de PI in haar blad melding maakte van het bestaan van de Republiek. Zij keerde zich in deze nieuwe situatie tegen de uitzending van Nederlandse militairen, omdat dit een zware hypotheek op noodzakelijke onderhandelingen zou leggen en de gevaren voor een militair conflict vergrootte. Sunito werd vice-voorzitter van de Vriendschapsvereniging Nederland-Indonesië, die aandrong op onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië. Hij sprak op vergaderingen om te overtuigen dat zijn voor vrijheid strijdende volk in dezelfde idealen geloofde als waarvoor de Nederlandse verzetsstrijders hun leven hadden gegeven. In regeringskring verdween de aanvankelijke waardering voor de Indonesiërs en sloeg zelfs om in achterdocht en vijandigheid. Op 6 juli 1946 had de Indische legercommandant, generaal S.H. Spoor aan luitenant-generaal H.J. van Mook in een 'zeer geheime' nota geschreven over 'het ontbreken van voldoende gegevens inzake de Indonesische gemeenschap in Nederland, de beïnvloeding welke zij ondergaat van buiten af en die zij uitoefent op den gang van zaken in deze gewesten en tenslotte welke subversieve activiteiten van leden van genoemde groep uitgaan'. Hij bepleitte samenwerking tussen de Nefis, Spoors inlichtingendienst in Indonesië, en de in Nederland aanwezige 'intelligence' organen. De Nefis voelde al geruime tijd de noodzaak 'op de hoogte te blijven van de "faits et gestes" van Indonesische organisaties in Nederland, voornamelijk van de Perhimpunan Indonesia, van de activiteit van haar leiders en leden, en van haar contacten met het buitenland'. Het Bureau Nationale Veiligheid, de voorloper van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), hield de gangen van de Indonesiërs echter al nauwlettend in de gaten. De meeste bestuursleden van de PI keerden in december 1946 per boot terug naar hun land teneinde vooraanstaande functies in het Indonesische bestuursapparaat en in arbeiders- en nationale organisaties te vervullen. Sunito en zijn vrouw behoorden tot de achterblijvers. Sunito was in die jaren voorzitter van de PI en medewerker van het blad Indonesia. In september 1947 was hij bij besluit van het Republikeins-Indonesische ministerie van Buitenlandse Zaken, gezeteld in Jogjakarta, aangesteld als zaakgelastigde met de rang van 'counsellor' om de belangen van de Republiek Indonesië in Nederland te behartigen. Hij moest daarvoor steun zoeken bij de Nederlandse vrienden van de Republiek. Sunito verkreeg daarmee een diplomatieke functie, maar Nederland erkende deze niet als zodanig omdat de Republiek niet was erkend. In deze periode was Sunito-Heyligers voorzitter van de Nederlandse Vrouwen Beweging, die optrad tegen de uitzending van troepen naar Indonesië en tegen militair geweld. Toen in september 1949, na de mislukking van Nederlands tweede militaire actie in december 1948, in Den Haag besprekingen begonnen tussen Indonesische en Nederlandse delegaties, betekende dat het einde van Sunito's diplomatieke functie. Na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 zette hij zijn persoonlijke politieke bedrijvigheid voort en wel in overeenstemming met de Indonesische politiek tot opheffing van de Ronde Tafel Conferentie-overeenkomst (het zogeheten Uniestatuut) en voor overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië. Sunito bleef voorzitter van de PI en hervatte in 1951 zijn doctoraalstudie Indisch recht. Zijn vrouw verdedigde in die tijd talrijke dienstplichtige Indonesië-weigeraars, onder wie Piet van Staveren, die in 1947 zijn onderdeel op West-Java had verlaten en naar Republikeins gebied was getrokken. Na de soevereiniteitsoverdracht was hij gearresteerd en voor berechting naar Nederland gebracht. Het drukke leven van de familie Sunito-Heyligers werd in november 1952 onverwacht verstoord door een arrestatiebevel tegen de PI-bestuurders. De bedoeling was drie dagelijks bestuurders gevangen te nemen: voorzitter Sunito, Go Gien Twjan, secretaris van de PI en directeur van het persbureau Antara, en Sudirdjo Harsono, penningmeester van de PI en vakbondsbestuurder van de Eenheids Vakcentrale. De penningmeester was bij de inval niet thuis. Sunito en Go werden meegenomen en op het hoofdbureau van politie in Amsterdam in een cel gestopt. Zij werden ervan beschuldigd als Indonesische staatsburgers, 'dus vreemdeling zijnde', ongewenste politieke acties en 'communistische activiteiten' uit te voeren. De minister van justitie L.A. Donker van de Partij van de Arbeid verwees naar BVD-rapporten. Hij beriep zich op een wetswijziging, waarbij Indonesiërs tot vreemdeling waren verklaard. Henk van Randwijk, ir. S.J. Rutgers, prof. dr. W.F. Wertheim, Elisabeth van Tricht-Keesing en anderen protesteerden in woord en geschrift tegen 'wetstoepassing met terugwerkende kracht' en drongen aan op vrijlating. Het CPN-Kamerlid Henk Gortzak interpelleerde minister Donker. Hij wees erop dat het optreden van de twee door de jaren heen legaal en in het openbaar had plaats gevonden. Indonesische staatsburgers hadden in 1952 nog oproepingskaarten voor Tweede Kamerverkiezingen gekregen. Minister Donker verklaarde tot uitwijzing van Sunito en Go te willen overgaan en toonde zich slechts bereid een uitspraak van de Hoge Raad af te wachten. De gearresteerden vochten namelijk hun arrestatie aan en hadden een proces aanhangig gemaakt bij de Hoge Raad. Alle andere Tweede Kamerfracties deden er tijdens de interpellatie het zwijgen toe. De Hoge Raad merkte tenslotte op dat Indonesische staatsburgers door de recente wetswijziging de status van vreemdeling hadden gekregen, hetgeen echter nog geen rechtsgrond tot uitwijzing betekende. Niettemin besloot minister Donker tot uitzetting over te gaan. Op 7 februari 1953 moesten Sunito en Go, na een gevangenschap van twee en een halve maand, met vrouw en kinderen Nederland verlaten. Sudirdjo bleef met steun van de CPN ondergedoken tot hij in 1955 naar Indonesië vertrok. Waren Sunito en Go in ons land door vrijwel de gehele pers beschimpt, in Indonesië werden zij als helden ontvangen. President Soekarno sprak hen tijdens een bijeenkomst van honderdduizend mensen toe. Sunito kreeg een functie bij het parlement en was er van 1953 tot 1964 werkzaam, aanvankelijk als chef-protocol, later als secretaris en hoofd van de afdeling wetgeving van het secretariaat. In de middaguren gaf hij tot 1962 op een middelbare school les in de Indonesische geschiedenis. Van 1958 tot 1965 was hij tevens bestuurslid van het Indonesische Afro-Aziatisch Solidariteitscomité, eerst als secretaris, daarna als vice-voorzitter. Zijn vrouw werkte als beëdigd vertaler en procuratiehouder bij de Indonesische Staats Handelsbank (Bank Dagang Negara). In 1964 kreeg Sunito gelegenheid zijn ambities voor het onderwijs volledig te volgen door secretaris te worden van de particuliere, door Chinezen gefinancierde en door de regering erkende Universiteit Res Publica in Jakarta, waarvan Go voorzitter was. In oktober en november 1965 werd deze universiteit tijdens Soeharto's machtsgreep doelwit van relschoppers en demonstranten en in brand gestoken. Sunito werd in november 1965 op basis van vage aantijgingen gearresteerd en tot mei 1966 gevangen gehouden. Zijn vrouw, die lid was van de progressieve Himpunan Sardjana Indonesia (Vereniging van Indonesische Wetenschappelijke Werkers) werd bij de Handelsbank ontslagen. Zij ging vertaalwerk doen en toonde moed en standvastigheid. In deze periode van opgezweepte anti-communistische razernij verdedigde zij voor een militaire rechtbank de vooraanstaande vakbondsleider en PKI-bestuurder Njono, die ter dood werd veroordeeld en geëxecuteerd. Als ex-gevangene ondervond Sunito veel belemmeringen bij zijn zoektocht naar een nieuwe werkkring. Van 1966 tot 1971 gaven hij en zijn vrouw lessen in de Nederlandse en Indonesische taal en deden zij vertaalwerk. In juni 1971 slaagde Sunito erin met een Indonesisch paspoort en een Nederlands visum naar Nederland te vertrekken. Kort na aankomst vroeg hij een vestigingsvergunning, die hem tenslotte werd verleend. Enige tijd daarna kwamen zijn vrouw en de kinderen. Sunito's gezondheid had echter onder de jarenlange spanningen ernstig geleden. Hij stierf op 21 augustus aan een hartaanval en werd in Voorburg begraven.

Literatuur: 

Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Vierde deel (Den Haag 1974); 'R.M. Sunito Djojowirono overleden' in: De Waarheid, 15.8.1979; J. Morriën, Indonesië los van Holland (Amsterdam 1982); H.A. Poeze, In het land van de overheerser. Indonesiërs in Nederland 1600-1950 (Dordrecht 1986); L de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog. Deel 12 (Leiden 1988) 203; J. Withuis, Opoffering en heroïek (Meppel 1990); J. Morriën, Indonesië liet me nooit meer los. Vijftig jaar antikoloniale strijd (Hoofddorp 1995).

Portret: 

Raden Mas Djojowirono Sunito en Trees Heyligers op hun trouwdag in Amsterdam (15 februari 1945), particuliere collectie.

Auteur: 
Joop Morriën
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 269-273
Laatst gewijzigd: 

03-05-2005