WITT HAMER, Michiel Jacobus de

Michiel Jacobus de Witt Hamer

(roepnaam: Jacques), sociaal-liberaal hervormer en pleitbezorger van de coöperatie, is geboren te Goes op 11 januari 1843 en overleden te 's-Gravenhage op 8 december 1925. Hij was de zoon van Cornelis de Witt Hamer, advocaat, en Margaretha Gijsbertha Macquelijn. Op 27 november 1885 trad hij in het huwelijk met Hendrika Johanna Overman, met wie hij een dochter kreeg.

De Witt Hamer groeide op in een notabelenfamilie met vier kinderen. Zijn vader voerde in Goes een advocatenpraktijk, zoals ook zijn grootvader had gedaan, die zich in 1791 in Goes gevestigd had. De Witt Hamer betoonde zich een trouwe telg uit dit geslacht van provinciale notabelen door tevens, van 1862 tot 1866, in Leiden rechten te studeren. Hij sloot zijn studie af met een promotie bij de oudliberale hoogleraar staathuishoudkunde S. Vissering. Zijn proefschrift De arbeidersvereenigingen (Leiden 1866) vormde de eerste substantiële publikatie in Nederland over de coöperatieve gedachte. In navolging van buitenlandse pleitbezorgers van de coöperatie, waaronder de door F. Lassalle verketterde Duitse liberaal en sociale hervormer H. Schulze Delitzsch, beschreef De Witt Hamer de coöperatie als een geschikt middel ter verbetering van de toestand van de arbeidende klassen. Zij verdiende verbreiding, omdat zij de armoede onder arbeiders zou verhelpen zonder de bestaande economische orde aan te tasten. In plaats van te breken met de particuliere eigendom zou de coöperatie het bezit van kapitaal binnen het bereik van arbeiders brengen en daarmee de grondslagen van het kapitalisme verstevigen. Naast sociaal-economische effecten verwachtte De Witt Hamer van de coöperatie ook een zedelijke en intellectuele verheffing. In verband met de geringe ontwikkeling van Nederlandse arbeiders voorzag hij hier in eerste instantie slechts een toekomst voor de consumptieve coöperatie. De veeleisender produktieve coöperatie zou in Nederland pas op termijn succesvol kunnen zijn. Zijn boek had aanzienlijke invloed op het denken van sociale hervormers in deze jaren. Pleitbezorgers van de coöperatie uit de jaren zeventig en tachtig van de negentiende eeuw verwezen er geregeld naar. Het stond in deze kringen in hoog aanzien, mede door de uitgebreide bespreking van de geschiedenis van de coöperatie en een grondige behandeling van de internationale literatuur. Tegen een Franse tegenstander van de coöperatieve beweging, C. la Volée, publiceerde hij Eene stem uit den vreemde 'over arbeidersvereenigingen' beoordeeld (Deventer 1866). De Witt Hamer vestigde zich in 1866 als advocaat in Goes. Hier nam en steunde hij initiatieven op sociaal vlak, die werden geschraagd door een mengsel van 'self help', volksverheffing en meritocratie. De Vereeniging voor Volksbelangen te Goes (1867) was hoofdzakelijk gericht op intellectuele en morele verheffing van de arbeidende klassen. De Coöperatieve Voorschotvereeniging en Spaarbank te Goes (1868) en de coöperatieve Bouwvereeniging 'Help u Zelve' (1871) hadden de verbetering van de materiële levensomstandigheden van de minvermogenden op het oog. Het bestaan van de bank verhinderde het te gronde gaan van de vereniging voor arbeiderswoningen. Ook was De Witt Hamer oprichter van de Goesse Vredesbond, die in 1870 werd opgericht naar aanleiding van de Frans-Duitse oorlog en zich in 1871 aansloot bij de Algemeene Nederlandsche Vredesbond. Zijn blikveld bleef overigens niet beperkt tot Goes. Hij maakte enkele verre reizen. In 1869 woonde hij de opening van het Suez-kanaal bij en ook bezocht hij Rusland. In 1870 werd De Witt Hamer lid van het Comité ter bespreking der Sociale Quaestie, waarin hij samenwerkte met vooraanstaande sociaal-liberalen als B.H. Pekelharing, A. Kerdijk en H. Goeman Borgesius. Voor De Witt Hamer zou deze samenwerking onder meer resulteren in de organisatie van een tweetal congressen over coöperatie, in juni 1873 in Utrecht en in december 1874 in Amsterdam. In beide gevallen maakte hij deel uit van de congrescommissie, die de coöperatiegedachte wilde bevorderen. Hij schreef in dit kader de brochure Over productievereenigingen (Utrecht 1874) en het Goesse Volksblad werd omgedoopt tot de landelijke publikatie De Coöperatie met De Witt Hamer als hoofdredacteur. Het blad verscheen van januari 1874 tot en met december 1877. In het laatste nummer schreef De Witt Hamer dat de coöperatie in Nederland 'burgerrecht' had verkregen - in 1876 was een wettelijke regeling van de coöperatie tot stand gekomen - en dat het blad daarmee zijn doel had bereikt. Hij voerde in deze jaren met Kerdijk en Pekelharing het woord op vele vergaderingen. Behalve over coöperatie sprak De Witt Hamer begin 1878 over het socialisme voor de Amsterdamsche Werkmansbond. De sociaal-democraat J. Nieuwenhuis schreef in zijn memoires dat De Witt Hamer door zijn concrete activiteiten op sociaal vlak en vanwege het feit dat hij 'recht-uit' sprak op sympathie onder de georganiseerde arbeiders mocht rekenen. Tegelijkertijd zou 'het vage' in zijn opvattingen tot kritiek aanleiding hebben gegeven, waarmee Nieuwenhuis duidde op De Witt Hamers nadruk op klassenharmonie.

Na de opheffing van de rechtbank in Goes verplaatste De Witt Hamer zijn advocatenpraktijk in 1877 naar Middelburg. Hij legde zich vooral toe op scheepvaart- en internationaal recht. Daarnaast was hij als strafpleiter werkzaam en in die hoedanigheid zou hij een reputatie verwerven. Vanaf 1897 was hij bovendien waarnemend Rijksadvocaat in Zeeland. In Middelburg, waar hij in 1885 met de predikantsdochter Hendrika Overman trouwde, vond De Witt Hamer aansluiting bij de linkervleugel van de plaatselijke liberale kiesvereniging. Samen met andere vooruitstrevende liberalen zette hij in Middelburg zijn sociale werk voort. In 1879 was De Witt Hamer lid geworden van het Comité voor Algemeen Stemrecht, dat voortkwam uit het Comité ter bespreking der Sociale Quaestie. Met betrekking tot het stemrecht behoorde De Witt Hamer tot de radicale vleugel van het liberalisme. In een artikel in Vragen des Tijds onder de titel 'Allemansstemrecht' (1882) pleitte hij voor de invoering van het algemeen mannenstemrecht. Hij zag dit als onderdeel van een onvermijdelijke historische ontwikkeling naar omvangrijker en directer participatie in de wetgeving. Die ontwikkeling zou ook het vrouwenstemrecht en, op termijn, de vervanging van de vertegenwoordiging door het plebisciet omvatten. Waar veel liberalen inzake het stemrecht wilden vasthouden aan bekwaamheid als criterium voor toekenning van het stemrecht, stelde De Witt Hamer dat elke man het stemrecht toekwam op basis van zijn belang. Hij verklaarde dat slechts het algemeen stemrecht de werkelijke behartiging van het algemeen belang kon waarborgen. Dit in tegenstelling tot behoudender liberalen, die meenden dat algemeen stemrecht de politieke zelfzucht van confessionelen en socialisten de vrije hand zou geven. Van 1883 tot de opheffing ervan in 1886 was De Witt Hamer voorzitter van het Comité voor Algemeen Stemrecht met P.C.F. Frowein als secretaris. De Witt Hamers radicale trekken manifesteerden zich ook in een vriendschappelijke omgang met Multatuli, wiens werk een grote indruk op de jonge Witt Hamer had gemaakt en die na een Zeeuwse lezing in 1878 bij De Witt Hamer te gast was. Voor F. Domela Nieuwenhuis voerde hij in 1886 de verdediging tijdens het geruchtmakende proces wegens majesteitsschennis dat tegen hem was aangespannen. De Witt Hamer verdedigde zijn vriend èn de goede zaak. Naast zijn sympathie voor de arbeidersbeweging maakte zijn overtuiging dat het koningschap een onzinnige instelling was dat hij de verdediging van Domela op zich nam. Ondanks een pleidooi, waar Domela mee was ingenomen, kon hij niet verhinderen dat deze tot een jaar eenzame opsluiting werd veroordeeld. F.M. Wibaut, die De Witt Hamer naar het proces in Den Haag had begeleid, was fel verontwaardigd dat het Hof De Witt Hamer niet had toegestaan om degene te horen, die beweerde het artikel te hebben geschreven dat aan Domela werd toegeschreven. Hierdoor kwam de verdediging zwak te staan. Ook het verzoek om gratie dat De Witt Hamer later indiende wees het Hof af. Geregeld bleef De Witt Hamer in socialistisch gezelschap verkeren, zoals tijdens zijn lidmaatschap van het Comité Honger en Schrik (1893). Socialist werd hij nooit, ondanks aandrang van Wibaut. In 1894 richtte De Witt Hamer met Wibaut in Middelburg een vestiging van Ons Huis op. Zoals andere vestigingen van Ons Huis in Nederland was ook het Middelburgse een door het Engelse Toynbee-werk geïnspireerd initiatief. Het had de ontwikkeling van arbeiders tot doel en wilde de klassenharmonie bevorderen door het elkaar laten ontmoeten van arbeiders en burgerij. Verdere sociale activiteiten legde De Witt Hamer aan de dag in de Vereniging Kindervoeding en de Voogdijraad. Van 1903 tot 1923 was hij president-commissaris van de liberale N.V. Middelburgsche Courant. In 1916 legde De Witt Hamer zijn werk als advocaat neer en verhuisde hij naar Den Haag. In zijn laatste twee levensjaren werd zijn lichamelijke gesteldheid geleidelijk aan slechter en leed hij bovendien aan dementie. Hij overleed in 1925. Zoals het in deze jaren een radicaal hervormer, die volgens de bevolkingsregisters geen geloof had, betaamde, werd hij gecremeerd in Driehuis-Westerveld.

Archief: 

Familiearchief De Witt Hamer in Gemeentearchief Goes; Archief van Mr. Jacq. de Witt Hamer betreffende F.D.N. in Ferdinand Domela Nieuwenhuis Museum (Heerenveen).

Publicaties: 

De arbeidersvereenigingen in Nederland' in: Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje, 7, 1867, 301-7 en als brochure (Goes 1867); 'Spel volgens onze burgerlijke wetgeving' in: Themis Regstkundig Tijdschrift, 1868, II, 553-61; 'Een los praatje' in: Vragen des Tijds, 1875, II, 123-30; 'Allemansstemrecht' in: Vragen des Tijds, 1881, II, 275-88; 'De kritiek van het allemansstemrecht' in: Vragen des Tijds, 1882, I, 199-211; De heer H. Pierson, te Middelburg (Middelburg 1881); 'Onze rechtspraak nopens de onschendbaarheid onzer volksvertegenwoordigers' in: Rechtsgeleerd Magazijn, 1883, 487-96; 'L'exterritorialité des vaisseaux d'état' in: Revue de droit international et de législation comparée, 2me série, 6, 1904; 'Aphorisme' in: De Dageraad. Geschiedenis, herinneringen en beschouwingen 1856-1906 (Amsterdam 1906) 115; 'D.N. en het arbeidersvraagstuk' in: Gedenkboek ter gelegenheid van den 70sten verjaardag van F. Domela Nieuwenhuis 31 december 1916 (Amsterdam 1916) 149-51.

Literatuur: 

Bymholt, Geschiedenis; B.H. Pekelharing, 'Herinneringen aan een tweetal comité's' in: Vragen des Tijds, 1895, II, 354-81; Vliegen, Dageraad I, 112, 182; F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist (Amsterdam 19112) 158-60; G.J. Otten, De ontwikkeling der verbruikscoöperatie in Nederland (Amsterdam 1924); Middelburgsche Courant, 9.12.1925; Vliegen, Kracht II, 231; J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933) 2, 57, 111; F.M. Wibaut, Levensbouw. Memoires (Amsterdam 1936) 85, 89; E.L.J. van den Abeelen, Geschiedenis van de verbruiks-coöperatie in Nederland tussen 1860 en 1880 (Amsterdam 1947); Multatuli, Volledige werken. Delen 17, 19-24 (Amsterdam 1954-1995); P.J. Meertens, 'Witt Hamer, Mr. Michiel Jacobus de' in: Mededelingenblad, nr. 9, september 1956, 14-6; J. Charité, De Sociaal-Democratische Bond als orde- en gezagsprobleem voor de overheid (1880-1888) (Den Haag 1972); G.W.B. Borrie, Pieter Lodewijk Tak (Assen 1973); F. Becker, J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer (Nijmegen 1976); P.J. Meertens, In het voetspoor van Henriette Roland Holst (Alphen aan den Rijn 1982) 122; G. van der Wal, 'Mr. M.J. de Witt Hamer, sociaal, radicaal en liberaal, bouwstenen voor een biografie' in: Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noord-Beveland, 12, 1986, 71-116; B. Altena, 'Een broeinest der anarchie'. Arbeiders, arbeidersbeweging en maatschappelijke ontwikkeling. Vlissingen 1875-1929 (1940) (Amsterdam 1989); S. Stuurman, Wacht op onze daden (Amsterdam 1992); J. Meyers, Domela, een hemel op aarde (Amsterdam 1993); J. Helsloot, Vermaak tussen beschaving en kerstening. Goes 1867-1896 (Amsterdam 1995) hfdst. 2; P. Hoekman, J. Houkes, De Weezenkas (Amsterdam 1996) 68; S. Dudink, Deugdzaam liberalisme. Sociaal-liberalisme in Nederland 1870-1901 (Amsterdam 1997) 85-8; T. Oosterhuis, Niet om het gewin, maar voor het gezin. De Geschiedenis van de verbruikscoöperatie in Nederland vanaf 1865 (Den Haag 2000).

Portret: 

Michiel Jacobus de Witt Hamer, IISG

Auteur: 
Stefan Dudink, P.J. Meertens
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 321-325
Laatst gewijzigd: 

13-02-2003