IISG

Een persoonlijke herinnering aan Johan de Haas

door Anné Amsterdam en Renée Amsterdam-de Haas

Johan de Haas werd op 23 februari 1915 als enig zoon uit joodse ouders in Wierden geboren. Zijn vader en moeder hadden daar een boerderij en ook een grote kruidenierszaak. Later vertrok de familie naar Almelo, waar zijn vader voor het onderhoud van boerenkarren (auto's waren er toen bijna niet) zich in een fabriekje toelegde op het maken van oliën en smeervetten. Nadat zijn vader was overleden, verhuisde Johan met zijn moeder en drie zusters naar de Mauritskade in Amsterdam. In Amsterdam ging hij naar de vijfjarige HBS aan de Keizersgracht en de laatste twee jaar naar de Handelsschool aan het Raamplein. Johan was een briljante leerling en behaalde zijn diploma met hoge cijfers. Binnen de familiekring is wel het idee geopperd of een studie medicijnen niet wat voor hem zou zijn. Maar daar voelde Johan helemaal niets voor. Zijn hart ging uit naar de journalistiek. Het was echter een beroerde tijd, het was 1932 en hij kreeg met veel moeite een baantje voor vijfentwintig gulden in de maand bij een reclamebureau. Het salaris stelde natuurlijk weinig voor, maar het voordeel was dat hij daar wel veel ervaring opdeed. Johan wilde bij een rode krant werken, want hij kwam uit een rood gezin. Zijn moeder en zusters waren allemaal rood en hadden functies in de partij, de ene in de Communistische Partij van Nederland (CPN), de andere in de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Johan zat uiteraard in de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). Zijn zusters hadden vanzelfsprekend allerlei politiek geïnteresseerde vrienden en kennissen, waaronder de schrijver Theun de Vries die toen ook al links was. De moeder van Johan was voor die tijd zeer modern; er waren altijd veel jonge mensen in huis die veel over politiek spraken. Het is niet verwonderlijk, dat Johan vanuit dit socialistisch-politieke klimaat dezelfde weg is ingeslagen.

Het Volk

De keuze voor een baan bij het partijdagblad Het Volk lag voor de hand. Hij werd daar aangenomen op grond van het feit dat hij kon fotograferen. Hij had echter nog nooit gefotografeerd, maar zei dat wijselijk niet. De eerste keer dat Johan moest fotograferen liep het dan ook helemaal mis, hij wist er niets van. Maar in zijn jaren bij Het Volk heeft hij wel veel opgestoken en goed leren fotograferen. Johan werd de tweede man op de fotoredactie en ging als invaller er vaak op uit om allerlei onderwerpen op de gevoelige plaat vast te leggen.

In deze periode, om precies te zijn op 19 juni 1935, trouwde Johan met Jacoba ('Coos') Bregman. Na zes jaar is hij bij Het Volk weggegaan, hij kon slecht overweg met leidinggevenden en ging in 1938 free-lance werken voor het persbureau. "The Three Lions" van de gebroeders Löwenherz. Dat waren drie broers, één in Amsterdam, één in Parijs en één in New York. In deze jaren vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog reisde Johan onder andere naar landen als Roemenië, Marokko en Noorwegen om, gewapend met fototoestel en pen, de gewoonten en gebruiken van mensen en culturen aldaar zowel fotografisch als journalistiek in beeld te brengen. Vandaag de dag wellicht gewoon, maar in die tijd toch een heel bijzondere en avontuurlijke onderneming. De uit die periode bewaarde prachtige haarscherpe zwart-wit foto's van met zorg gekozen vaak artistieke onderwerpen, verraden ontegenzeglijk de gedrevenheid van een kundig vakman met een sterke hang naar perfectie.

Alle werkzaamheden, waaronder ook zijn regelmatige opdrachten van de gemeente Amsterdam voor foto's in het maandblad Ons Amsterdam, verliepen voorspoedig, totdat de oorlog uitbrak. Johan kon geen lid worden van de Kultuurkamer, wat hij trouwens ook niet had gewild. Het was toen eenvoudigweg afgelopen. Tijdens de oorlog werkte hij door met het maken van kinderfoto's aan huis en pakte hij elke opdracht aan die hij maar kon krijgen. Ook ontving hij 's avonds thuis joden om nieuwe pasfoto's te maken voor valse papieren. Dit duurde tot het moment waarop hij met zijn moeder en zusters moest onderduiken, want de hele familie stond op de verdachtenlijst. Ze hebben zich echter verzet en zijn allemaal de oorlog doorgekomen.

De Joodsche Raad

In oktober 1942 werd Johan benaderd door J.Brandon, die secretaris was van de Joodsche Raad voor Amsterdam. Johan kende hem door zijn werk voor de gemeente Amsterdam. Brandon was daar toen secretaris van het Bureau voor Propaganda en Voorlichting. Johan kreeg de opdracht het hele werk van de Joodsche Raad te fotograferen en aangezien hij nauwelijks werk had, was hij daar erg blij mee. Het was de enige belangrijke opdracht die hij in de oorlog kreeg. Het was echter niet zo eenvoudig de opdracht uit te voeren, het fotomateriaal was slecht en bovendien had hij de grootste moeite om aan film en flitslampen te komen. Toch maakte Johan in een tijdsbestek van ruim twee maanden met zijn zes bij zes Rolleiflex een serie van 116 foto's van alle afdelingen van de Joodsche Raad. Pas later hoorde hij, dat het door hem vervaardigde fotoalbum bestemd was voor één van de voorzitters van de Joodsche Raad, prof.dr.David Cohen, ter gelegenheid van diens zestigste verjaardag. Aangrijpend zijn de onuitwisbare indrukken die Johan tijdens zijn werkzaamheden opdeed, door hem verwoord als volgt: "Wat mij opviel, was dat er geleefd werd met de gedachte dat na die tijd alles weer gewoon door zou gaan. Terwijl het grootste deel van die mensen geen kans had ooit weer levend naar huis te gaan om die foto's te bekijken. Maar er werd gedrongen op die afdelingen, want iedereen wilde op de foto komen. Niet voor professor Cohen, maar voor zichzelf. "Hier ben ik, kijk, daar sta ik", zoals je later tegen je kinderen zou zeggen, maar dat later was er niet meer." (Lindwer pg.169/170)

Negen jaar na de bevrijding kwam Johan de negatieven van de foto's van de Joodsche Raad bij toeval weer tegen. Hij schreef de toenmalige directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, prof.dr. L.de Jong, of deze daarvoor belangstelling had. De Jong nodigde Johan direct uit voor een gesprek, waarbij ook prof.dr.J.Presser, toen werkend aan zijn boek Ondergang, aanwezig was. In 1965 werd een klein aantal foto's van de fotoserie voor het eerst gepubliceerd in Pressers boek Ondergang. De fotoserie is uniek en heeft een onmiskenbaar documentaire waarde. Overal in de wereld zijn deze foto's gebruikt voor boeken en publicaties over de vervolging en de wegvoering van de joodse gemeenschap.

Vakbondsman

In de eerste jaren na de oorlog was het voor Johan niet eenvoudig voldoende werk te krijgen en financieel rond te komen. Het gezin bestond inmiddels uit man, vrouw en vier opgroeiende kinderen. Soms moest hij voor de aanschaf van fotomateriaal en de kosten van levensonderhoud noodgedwongen wat geld uit de spaarpot van de kinderen lenen. In deze periode maakte hij voornamelijk schoolfoto's, kinderreportages, foto's van bruiloften en fotografeerde hij de vakantiekinderfeesten in Valkeveen en Renkum. Naar Valkeveen ging hij met de brommer, want van een auto was natuurlijk geen sprake.

Halverwege de jaren vijftig ontving Johan voor het eerst opdrachten van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) voor het maken van diverse fotoreportages. Na het samenwerkingsverband van het NVV en het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) per 1 januari 1976, werkte hij ook nog enkele jaren voor de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). Je zou kunnen zeggen, dat Johan zijn thuishaven weer had bereikt, want de vakbeweging is dan wel niet politiek gebonden, maar wel politiek betrokken. Haar uitgangspunt, zich bij haar doelstellingen en werkzaamheden te laten leiden door de fundamentele waarden van gelijkwaardigheid van alle mensen, van vrijheid, rechtvaardigheid en solidariteit, zoals neergelegd in de "Universele Verklaring van de Rechten van de Mens", was Johan op het lijf geschreven.

Tienduizenden onderwerpen heeft hij voor de vakbeweging gefotografeerd, zoals b.v. de vele congressen van het NVV, de FNV en alle aangesloten bonden, het afscheid van een bondsbestuurder, de staatsmijnen, havenbedrijven, olieraffinaderijen, spoorwegen, Hoogovens, Schiphol, textielindustrie etc., het is teveel om op te noemen.

Johan moest ook een keer in Utrecht een fotoreportage van Spaanse gastarbeiders maken. De werkzaamheden verliepen voorspoedig en na nog een consumptie gebruikt te hebben verliet hij het gebouw op weg naar huis. Met de auto al buiten Utrecht bemerkte hij, dat hij zijn nieuwe fototoestel een "Hasselblad" (waarde toentertijd f 10.000,--) niet bij zich had. Johan vloog met de auto terug naar Utrecht, maar gelukkig had men zijn camera al veilig gesteld. Samen met de redacteuren Ton van Beers, later Otto de Vries ging Johan op pad. Zij schreven hun artikel en Johan verzorgde de daarbij behorende foto's. Altijd had hij te maken met een deadline, want teksten en foto's bestemd voor de bondsbladen moesten op een vastgesteld tijdstip naar de drukkerij.

In een zelf gemaakte zeer kleine donkere kamer op de zolderruimte van een woning in de Curaçaostraat te Amsterdam ontwikkelde hij zijn vele films en drukte hij de duizenden negatieven af. Johan was niet snel tevreden met een verkregen resultaat. Als je dacht 'dit is een prachtige foto', zei hij; "Die moet opnieuw". Door met snel bewegende handen hier en daar de lichtstraal op het fotopapier te onderbreken, werd de foto dan toch nog mooier. Johan beheerste de kunst van het fotograferen als geen ander tot in zijn vingertoppen.


Uit al zijn activiteiten rijst het beeld van een hardwerkende, sociaal bewogen, intelligente man met een zeer brede maatschappelijke belangstelling. Johan kon terugkijken op een boeiend, rijk geschakeerd en enerverend leven. Met het fotografisch vastleggen van de meest verschrikkelijke periode uit de Tweede Wereldoorlog en de strijd voor een betere en menswaardiger positie van de arbeidende klasse, heeft Johan aan de geschiedschrijving van deze episoden onweerlegbaar een wezenlijke bijdrage geleverd. Ingevolge zijn wilsbeschikking werden na zijn overlijden op 9 april 1997 de fotoarchieven overgedragen aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) (116 negatieven) en aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) (63.833 negatieven en 358 glasnegatieven).


Bij deze tekst is gebruik gemaakt van:
- het interview met Johan de Haas dat gepubliceerd is in: Willy Lindwer, Het fatale dilemma. De Joodsche Raad voor Amsterdam 1941-1943 (pdf, 540Kb) (Den Haag 1995). In dezelfde publicatie een bijdrage van René Kok over het door de Haas gemaakte fotoalbum van de Joodsche Raad, voorafgaand aan 47 foto's uit het album zelf.
- René Kok, 'Het fotoalbum van de Joodsche Raad voor Amsterdam', In: Jaarboek van het Rijksinsituut voor Oorlogsdocumentatie (pdf, 3,3Mb), 2 1990, p.134-140

top