Verder lezen

Historiografisch overzicht van ondernemersgeschiedenis in Nederland (1940-1995)

F.M.M. de Goey, 'Ondernemersgeschiedenis in Amerika, Nederland en België (1940-1995). Trends in vraagstellingen, onderzoeksmethoden en thema's: een overzicht', in: NEHA-Jaarboek voor economische, bedrijfs- en techniekgeschiedenis 1996
http://www.neha.nl/publications/1996/1996_03degoey.pdf

Nederlandse ondernemersgeschiedenis (1995-2005). Een aanvulling

In 1996 maakte Ferry de Goey bovengenoemde tussenbalans op over trends in vraagstellingen, onderzoeksmethoden en thema's in de Nederlandse ondernemersgeschiedenis.[i] Zijn belangrijkste bevindingen worden hier nog even kort samengevat. In de eerste plaats stelde De Goey vast dat hoewel ondernemers al figureerden in een grote diversiteit aan bedrijfshistorische en economisch-historische publicaties de basis voor de wetenschappelijke ondernemersgeschiedenis in Nederland eerst aan het einde van de jaren zestig van de twintigste eeuw werd gelegd door P.W. Klein met zijn dissertatie over de Trippen en een reeks artikelen over ondernemersgedrag in Nederland.[ii] Klein bepleitte vooral de bestudering van de geschiedenis van het ondernemen (de activiteiten) in plaats van de personen omdat de grote variëteit zich niet zou lenen voor het doen van algemene uitspraken.

Vervolgens werd op grond van de subtiele verschillen in definities van bedrijfs- en ondernemersgeschiedenis die gehanteerd zijn door Joh. de Vries, H.H. Vleesenbeek, K.E. Sluyterman en J.F.E. Bläsing, vastgesteld dat het onderscheid tussen bedrijfs- en ondernemersgeschiedenis in Nederland marginaal bleek te zijn.[iii] De ondernemersgeschiedenis in Nederland is altijd veel minder duidelijk onderscheiden van de bedrijfsgeschiedenis dan in de VS waar tussen beide specialismen van het begin af aan een zekere rivaliteit heeft bestaan. Overigens lijkt het Nederlandse beeld te passen in een algemeen Europees patroon met relatief veel aandacht voor het individu (ondernemer) en voor sociale en culturele aspecten, hetgeen ook verband zou houden met de dominante invloed van het familiebedrijf in Europa. Waar eigendom en leiding in handen zijn van een familie vervaagt de grens tussen ondernemer en onderneming.

Een derde belangrijke bevinding was dat - anders dan in de VS - er in Nederland in de ondernemersgeschiedenis maar zelden expliciet gebruik werd gemaakt van theorieën. Het onderzoek in Nederland had voornamelijk een empirische inslag. Voor zover er wel theoretische concepten werden toegepast, waren die vaak Schumpeteriaans van karakter zoals het geval was bij P.W. Klein over de Trippen en J. Bläsing over de Brabantse veevoederproducent W.H. Hendrix.[iv] Andere theoretische benaderingen waren geïnspireerd op W. Sombart en bedrijfseconomische inzichten. Een populaire niet-economische benadering was die van het familisme in studies van A.L. van Schelven, en H. Muntjewerff, dat nadien navolging heeft gekregen in studies van onder meer K. Davids en F. de Haan.[v] Het waren vooral niet-historici zoals sociologen en antropologen die voor een bewuste theoretische benadering kozen. De vraag is evenwel of bepaalde theoretische inzichten zoals bij voorbeeld de cultuurindexen van G. Hofstede zich wel lenen voor een historische operationalisatie. Dergelijke theorieën zijn tot dusverre maar zeer beperkt toegepast.

Vanaf de jaren negentig is de belangstelling voor ondernemersgeschiedenis in Nederland aanwijsbaar toegenomen. De toenemende aandacht voor ondernemers is tot op zekere hoogte een reactie op een geschiedbeoefening die wordt gedomineerd door anonieme krachten waarbij mensen c.q. ondernemers als denkers en doeners afwezig zijn. Tegelijkertijd is er een trend waarneembaar waarbij gepoogd wordt de historische rol van de ondernemer in een bredere economische, sociale en institutionele context te plaatsen. Met name J.L. van Zanden en O. Gelderblom hebben bepleit dat ondernemers niet te veel an sich bestudeerd moeten worden. Ondernemersgeschiedenis dient in hun optiek geen doel op zichzelf te zijn, maar het specialisme dient zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij bredere discussies. Zij bepleitten onderzoek naar de ondernemers als groep in directe relatie tot ontwikkelingen en transformaties van de Nederlandse economie. De door hen bepleitte aanpak heeft concreet vorm gekregen in studies over het ondernemerschap in de vroegmoderne tijd.[vi]

Het in een breder perspectief plaatsen van onderzoek naar ondernemers heeft een grote impuls gekregen door de N.W. Posthumus onderzoeksprogramma's Negotie en Nering (1994-1999)[vii] en Ondernemerschap en institutionele context in vergelijkend perspectief (1999-2003).[viii] Doel van negotie en nering was de bestudering van de rol van de ondernemer in het economisch proces en van zijn bijdrage aan de economische groei in de periode 1500-1800, uitgaande van de veronderstelling dat economische groei en ontwikkeling uiteindelijk de resultante zijn van beslissingen van personen, waaronder ondernemers. De moeilijkheid is evenwel het gedrag van een groot aantal individuen te relateren aan ontwikkelingen op macro-niveau. De onderzoeksleiders kozen bewust niet voor een Schumpeteriaanse benadering waarin de economische functie van de ondernemer centraal staat, maar voor een benadering á la W. Baumol: ondernemers laten zich niet leiden door het algemeen belang en zijn niet uit op economische groei. Ondernemers is het vooral te doen om de realisering van individuele belangen: rijkdom, prestige en macht. Economische groei is daarvan een afgeleide. Ondernemerschap kan volgens de onderzoeksleiders alleen zinvol worden bestudeerd door de ondernemer te plaatsen in de maatschappelijke context, waarbij het gedrag van de ondernemer zowel oorzaak als gevolg is van sociale veranderingen. Een dergelijke benadering vereist naast aandacht voor economische aspecten, ook aandacht voor culturele, sociale, politieke en religieuze aspecten. Met het nieuwe programma vanaf 1999 zijn de begrenzingen van tijd en ruimte ruimer gesteld, namelijk onderzoek naar ondernemerschap in Europa en Azië vanaf 1500 tot heden. Binnen dit onderzoeksprogramma stonden drie thema's centraal: 1) de ruimtelijke dynamiek van ondernemerschap (ruimtelijke expansie en contractie van ondernemingen), 2) ondernemerschap en systemen van flexibele productie (kwantitatieve expansie en contractie van ondernemingen) en 3) interactie tussen overheid en bedrijfsleven. Met de inhoudelijke invulling van de thema's werd aansluiting gezocht bij enkele actuele thema's in de bedrijfsgeschiedenis zoals het verdwijnen van de industrial spirit, family capitalism, het ontstaan en de ontwikkeling van managementondernemingen en flexibele specialisatie en tegelijkertijd bij grote wetenschappelijke debatten over verschillen in economische groei in de verschillende werelddelen, de opkomst van multinationals en het Europese model en de Noord-Zuid-verhouding. Hoewel er enige progressie is geboekt in het inzichtelijk maken van de wisselwerking tussen ondernemerschap en economische ontwikkeling en groei met name voor de vroegmoderne tijd, blijft het lastig ondernemersgedrag te relateren aan ontwikkelingen op macro-niveau.

Ondernemersbiografie

De bekendste vorm van ondernemersgeschiedenis is de (auto-)biografie of korte biografieën. De Nederlandse beoefenaars waren lange tijd overwegend niet-historici en journalisten. Er valt de laatste decennia een toenemende populariteit voor de ondernemersbiografie waar te nemen, ook onder professionele historici.[ix] Er verschijnen steeds vaker biografieën van ondernemers. Enkele voorbeelden: Henri Deterding, Albert Heijn, Alfred Heineken, Bernard van Leer, D.G. van Beuningen en Anton Philips.[x] Ook het aantal lemma's over ondernemers in landelijke, regionale en plaatselijke biografische woordenboeken is aanzienlijk toegenomen.[xi] In Rotterdam is zelfs een apart biografisch woordenboek voor Rotterdamse ondernemers verschenen.[xii] Net als voorheen hebben de meeste ondernemersbiografieën betrekking op het allerkleinste topje van de ondernemershiërarchie: een naar verhouding zeer klein aantal, veelal succesvolle topondernemers in het industriële grootbedrijf. De aandacht voor ondernemers in het mkb blijft beperkt.

Wat betreft de ondernemersbiografie had Nederland een grote achterstand ten opzichte van het buitenland - met name de VS en GB - in te halen. In deze landen was al langer sprake van een traditie van ondernemersbiografieën en biografische woordenboeken. Het voorhanden zijn van ondernemersbiografieën is evenwel geen garantie voor comparatief onderzoek naar ondernemers zoals in Groot Brittannië blijkt.[xiii] Ook dient men zich niet blind te staren op de in theoretisch opzicht actieve Amerikaanse onderzoekers. W.S Friedman en R.S. Tedlow hebben een inventarisatie gemaakt van diverse Amerikaanse studies op basis van statistische analyses van ondernemers, waarbij de biografische informatie een centrale rol speelt.[xiv] Onderzoeksthema's die hierbij aan de orde komen zijn kenmerken van succesvolle ondernemers en de mate waarin erfelijkheid of omgeving daarbij een rol spelen, de mate van sociale mobiliteit en de rol die ondernemerschap daarbij vervult, de loopbaanontwikkeling van topmanagers en de studie van ondernemers in bepaalde bedrijfstakken of regio's. Uit hun onderzoek is echter gebleken dat in het Amerikaanse onderzoek naar ondernemers een grote diversiteit aan theoretische inzichten en methoden worden toegepast. Vanwege de verschillen in aanpak en de gekozen steekproeven laten zij zich echter lastig vergelijken, waardoor de wetenschappelijke meerwaarde niet groot is. Dit soort onderzoek in Nederland is mede door een gebrek aan biografische gegevens vooralsnog schaars.

Tot het biografische genre kan ook de collectieve biografie in ruime zin worden gerekend. Voorbeelden hiervan zijn het hiervoor al genoemde biografisch woordenboek van Rotterdamse ondernemers voor de topondernemers[xv] en Een halve eeuw de handen uit de mouwen[xvi] voor het Rotterdamse mkb. In ruime zin kan voor de twintigste eeuw ook het onderzoek van J. Meihuizen over economische collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog tot de collectieve biografie worden gerekend.[xvii] Het merendeel van het (collectief-)biografisch onderzoek heeft betrekking op de periode vanaf de vroegmoderne tijd tot aan het begin van de twintigste eeuw. Illustratief zijn de studies van C. Lesger, O. Gelderblom, C. Trompetter, J.W. Veluwenkamp, Th. De Nijs en A. Poelwijk.[xviii] De comparatieve methode blijft vooralsnog weinig toegepast in de ondernemersgeschiedenis. Een uitzondering vormt de studie van Doreen Arnoldus naar de opvolgingsstrategieën bij familiebedrijven in de voedings- en genotmiddelensector.[xix]

Economische elites

De thema's opleiding, mobiliteit en netwerken van Nederlandse ondernemers hebben tot nu toe vooral de aandacht getrokken van sociologen en politicologen. Meer dan historici hebben deze zich toegelegd op de bestudering van economische elites. Tot in de jaren tachtig waren studies over de economische elite in Nederland schaars. Uitzonderingen zijn de studies van F. van Heek naar Twentse textielondernemers en sociale mobiliteit[xx] en P. Vinke's onderzoek naar sociale herkomst, de opvolging van directeuren door hun kinderen en individuele kenmerken van directeuren en commissarissen.[xxi] In beide studies staat de sociale mobiliteit centraal. De sociale herkomst, het opleidingsniveau en loopbaan zijn ook thema's die aan de orde komen in het onderzoek van de socioloog H.A. Becker naar de sociologische kenmerken van de Nederlandse managers, door hem ruim omschreven als 'de groepering van degenen in onze samenleving, die beleidvoering tot beroepswerkzaamheid hebben'. Met managers bedoelde hij beleidvoerenden (top en middenmanagers) in het bedrijfsleven.[xxii]

In andere studies ligt de nadruk op de onderlinge samenhang binnen de elite zoals bij de studie van F. Baruch en G. Verrips, Grote macht in een klein land uit 1962.[xxiii] Hoewel economisch van opzet bevat deze studie een meer sociologische analyse van de financieel-economische elite.

Een groep politicologen publiceerde in 1975 Graven naar macht. Op zoek naar de kern van de Nederlandse economie.[xxiv] In deze studie staat het netwerk van dubbelfuncties tussen grote ondernemingen centraal, waarbij het handelen van personen is gereduceerd tot het leggen van verbindingen tussen ondernemingen. Vergelijkbare studies met die van Vinke zijn de studies van G.G. Beekenkamp naar de afkomst, opleiding en maatschappelijke loopbaan van de president-directeuren van de 250 grootste ondernemingen in Nederland en Dronkers studie naar de rol van het onderwijs bij de recrutering van directeuren van grote ondernemingen.[xxv]

Familierelaties binnen de economische elite zijn onderwerp van onderzoek van J. van Steenis[xxvi] en H. Baudet en M. Fennema studie naar de rol van ambtelijke en economische elites bij het tot stand komen van beleid ten aanzien van de dekolonisatie van Indonesië.[xxvii]

In het onderzoek van H. Schijf stonden de netwerken van de financieel-economische elite aan het einde van de negentiende eeuw centraal.[xxviii] De relatie tussen het bankwezen en het bedrijfsleven is onderwerp van onderzoek geweest bij J. Jonker[xxix] en A. de Jong en A. Roëll.[xxx] Een interessante bijdrage aan het elite-onderzoek is de rol van vrouwen in de Twentse textiel-elite.[xxxi]

Vanaf het midden van de jaren tachtig verschenen steeds vaker ook meer journalistieke uiteenzettingen over de eigentijdse economische elite van Nederland. Het meest bekend zijn de publicaties van J. van Hezewijk en M. Metze.[xxxii]

Twintig jaar na Nederlandse elites in beeld (1984) is een nieuwe bundel bijdragen verschenen over veranderingen en continuïteit in de Nederlandse elites.[xxxiii] Twee artikelen zijn gewijd aan de economische elite. Een artikel betreft de relaties tussen het Nederlandse bedrijfsleven en Nederlands-Indië en Indonesië, in het tweede artikel staat de internationalisering van de financieel-economische elite in Nederland centraal.[xxxiv]

Kort samengevat kan worden gesteld dat onderzoek naar ondernemers in Nederland een sterke empirische inslag heeft behouden, maar ook dat er naar creatieve oplossingen wordt gezocht om het ondernemershandelen met behulp van theoretische concepten in een breder perspectief te plaatsen.
Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat het onderzoek - ook het biografische - nogal sterk is toegespitst op de - doorgaans succesvolle - grote industriële ondernemers en kooplieden. Dat geldt expliciet ook voor het elite-onderzoek, het begrip zegt het al, verricht door historici, sociologen en politicologen. Impliciet worden met de onderzoeksresultaten beelden geconstrueerd die kenmerkend zouden zijn voor dé Nederlandse ondernemer. Dit beeld is in ieder geval incompleet omdat er doorgaans nauwelijks aandacht is voor de getalsmatig overgrote meerderheid: de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf.

Noten


[i] F.M.M. de Goey, 'Ondernemersgeschiedenis in Amerika, Nederland en België (1940-1995). Trends in vraagstellingen, onderzoeksmethoden en thema's: een overzicht', in: NEHA-Jaarboek voor economische, bedrijfs- en techniekgeschiedenis 59 (1996) 21-66.
[ii] P.W. Klein, De Trippen in de 17e eeuw. Een studie over het ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt (Assen 1965). P.W. Klein, Traditionele ondernemers en economische groei in Nederland 1850-1914 (1966); idem, Kapitaal en stagnatie tijdens het Hollandse vroegkapitalisme (1967); idem, 'Nederlandse glasmakerijen in de zeventiende en achttiende eeuw', in: ESHjB XLIV (1982) 31-44; idem, 'De ondernemer en het ondernemen in de sociaaleconomische geschiedenis' (1968), herdrukt in: L. Noordegraaf (red.) Ideeën en ideologieën. Studies over economische en sociale geschiedenis in Nederland 1894-1991 (Amsterdam 1991) 294-310; idem: '"Little London": British merchants in Rotterdam during the seventeenth and eightteenth centuries', in: Coleman and Mathias, Enterprise and history; idem, 'De Tonkinees-Japanse zijdehandel van de VOC en het Inter-Aziatische verkeer in de zeventiende eeuw', in: W. Frijhoff en M. Hiemstra (red.) Bewogen en bewegen. De historicus in het spanningsveld tussen economie en cultuur (Tilburg, 1982) 152-178; idem (met J.W. Veluwenkamp), 'The role of the entrepreneur in the economic expansion of the Dutch Republic', in: K. Davids and L. Noordegraaf (eds.) The Dutch economy in the golden age. Nine studies (Amsterdam, 1993) 27-55.
[iii] De Goey, 'Ondernemersgeschiedenis in Amerika, Nederland en België (1940-1995) 42.
[iv] J. Bläsing, Op het spoor van de Körver; idem, 'Theorie en werkelijkheid in de bedrijfsgeschiedenis: een Brabants praktijkvoorbeeld', in: JbGBT IV (1987) 47-69; idem, 'Een Brabants ondernemer van prototypisch-Schumpeteriaans kaliber: W.H. Hendrix 1929-1963', in: JbGBT V (1988) 119-133; idem, Hoofdlijnen van de moderne bedrijfsgeschiedenis (Leiden 1990).
[v] A.L. van Schelven, Onderneming en familisme; opkomst, bloei en neergang van de textielonderneming Van Heek & Co. te Enschede (Leiden 1984), H.A. Muntjewerff, De spil waar alles om draaide. Opkomst, bloei en neergang van de Tilburgse familie-onderneming Wolspinnerij Pieter van Dooren (1825-1975) (Tilburg 1993), K. Davids, 'Familiebedrijven, familisme en individualisering in Nederland, ca. 1880-1990. Een bijdrage aan de theorievorming', in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 24, no. 3 / 4 (1997) 527-554; F. de Haan, Een eigen patroon: geschiedenis van een joodse familie en haar bedrijven, circa 1800-1964 (Amsterdam 2002). Zie ook: Th. De Nijs, In veilige haven. Het familieleven van de Rotterdamse gegoede burgerij 1815-1890 (Nijmegen 2001). In deze studie naar de relatie tussen familieleven en sociale identiteit staan met name de Rotterdamse protestantse elitefamilies centraal.
[vi] O. Gelderblom en J.L. van Zanden, 'Vroegmodern ondernemerschap in Nederland', in: NEHA-Bulletin 11 (1997) 3-16. Zie ook: O. Gelderblom, 'Uitdagingen voor de vroegmoderne ondernemersgeschiedenis', in: NEHA-Bulletin 16 (2002) nr 2 69-82. O. Gelderblom, Zuid-Nederlandse kooplieden en de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt 1578-1630 (Hilversum 2000).
[vii] Clé Lesger en Leo Noordegraaf (red.) Ondernemers & Bestuurders. Economie en politiek in de Noordelijke Nederlanden in de late middeleeuwen en vroegmoderrne tijd (Amsterdam 1999).
[viii] Ferry de Goey en Jan Willem Veluwenkamp, 'Ondernemerschap en institutionele context in vergelijkend perspectief: een onderzoeksprogramma', in: NEHA-Bulletin 15 (2001) nr 1 3-18; Ferry de Goey en Jan Willem Veluwenkamp (red.) Entrepreneurs and institutions in Europe and Asia 1500-2000 (Amsterdam 2002).
[ix] De toenemende populariteit voor ondernemers biografieën past in een algemene trend. Het gehele biografische genre staat volop in de belangstelling Verschillende initiatieven hebben daartoe bijgedragen zoals de komst van een speciaal tijdschrift het Biografie-Bulletin. In 1990 is bovendien de Stichting Dordtse Academie opgericht die zich ten doel stelt het bevorderen en stimuleren van de belangstelling voor de Nederlandse literatuur en in het bijzonder de biografie. Door deze stichting zijn in 1991, 1993 en 1995 overzichten samengesteld van recent verschenen biografieën in Nederland en België (Vlaanderen). Helaas is deze reeks niet voortgezet. Een ander initiatief dat niet onvermeld mag blijven is dat het Prins Bernhard Fonds enkele jaren geleden geld beschikbaar stelde voor het schrijven van tien biografieën van belangrijke Nederlandse persoonlijkheden uit de periode 1880-1960. Het meest recente wapenfeit op het terrein van de biografie is de oprichting van het Biografie Instituut verbonden aan de Universiteit Groningen. Met de oprichting van dit instituut heeft de biografie een academische inbedding gekregen.
[x] P. Hendrix, Henri Deterding. De Koninklijke, de Shell en de Rothschilds (Den Haag 1996) B. Smit, Heineken: een leven in de brouwerij (Nijmegen 1996), J.L. de Jager, Albert Heijn: de memoires van een optimist (Baarn 1997), Pauline Micheels, De vatenman. Bernard van Leer (1883-1958) (Amsterdam/Antwerpen 2002), H. van Wijnen, Grootvorst aan de Maas. D.G. van Beuningen (1877-1955) (Amsterdam 2004) M. Metze, Ze zullen weten wie ze voor zich hebben. Anton Philips 1874-1951 (Amsterdam 2004). De recent verschenen studie van Dorien Knaap, "Voor geld is altijd wel een plaats te vinden. De firma W.A. Scholten (1841-1892). De eerste Nederlandse industriële multinational (Assen 2004) bevat veel biografische informatie over W.A. Scholten.
[xi] Naast het landelijke Biografische Woordenboek voor Nederland telt Nederland inmiddels een groot aantal regionale en plaatselijke biografische woordenboeken met name in de provincies Utrecht, Noord Brabant, Overijssel en Gelderland.
[xii] J. Visser (red.) Rotterdamse ondernemers 1850-1950 (Rotterdam 2003).
[xiii] G. Jones en K.E. Sluyterman, 'British and Dutch Business History', in: F. Amatori en G. Jones, Business History around the world (Cambridge 2003) 131.
[xiv] Walter A. Friedman en Richard S. Tedlow, Statistical portraits of American Business Elites: A review essay, in: Business History vol 45, no 4 (October 2003) 89-113.
[xv] J. Visser (red.) Rotterdamse ondernemers 1850-1950 (Rotterdam 2003).
[xvi] M.M. Lambooij, Een halve eeuw de handen uit de mouwen (Rotterdam 1990).
[xvii] J. Meihuizen, Noodzakelijk kwaad: de bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2003).
[xviii] Clé Lesger, Handel in Amsterdam ten tijde van de Opstand. Kooplieden, commerciële expansie en verandering in de ruimtelijke economie van de Nederlanden ca. 1550-ca. 1630 (Hilversum 2001); C. Trompetter, Agriculture, proto-industry and Mennonite entrepreneurship. A history of the textile industries in Twente 1600-1815 (Amsterdam 1997); J.W. Veluwenkamp, Archangel. Nederlandse ondernemers in Rusland 1550-1785 (Amsterdam 2000). Th. De Nijs, In veilige haven. Het familieleven van de Rotterdamse gegoede burgerij 1815-1890 (Nijmegen 2001), A. Poelwijk, 'In dienste vant suyckerbacken'. De Amsterdamse suikernijverheid en haar ondernemers, 1580-1630 (Hilversum 2003).
[xix] Doreen Arnoldus, Family, family firm and strategy: six Dutch family firms in the food industry 1880-1970 (Amsterdam 2002).
[xx] F. van Heek, Stijging en daling op de maatschappelijke ladder (Leiden 1945).
[xxi] P. Vinke, Sociale stijging en daling in Nederland II. De maatschappelijke plaats en herkomst der directeuren en commissarissen van de open en daarmede vergelijkbare Naamloze Vennootschappen (Leiden 1961).
[xxii] H.A. Becker, Management als beroep. Kenmerken van de managers-groepering in sociologisch perspectief (Den Haag 1968).
[xxiii] F. Baruch en G. Verrips, Grote macht in een klein land. Een beeld van het monopoliekapitaal en zijn invloed in Nederland (Amsterdam 1962).
[xxiv] Helmers et al, Graven naar macht. Op zoek naar de kern van de Nederlandse economie (Amsterdam 1975).
[xxv] G.G. Beekenkamp en J. Dronkers, Rotterdam, Delft, Leiden. De plaats van het onderwijs in de rekrutering van president-directeuren', in: J. Dronkers en F.N. Stokman, Nederlandse elites in beeld. Rekrutering, samenhang en verandering (Deventer 1984) 85-101; J. Dronkers, 'Mythen over elites. De rol van onderwijs bij de recrutering van directeuren van grote bedrijven', in: Sociologisch Tijdschrift vol. 9 nr. 4 (1983) 606-646. Beide studies zijn sterk geënt op de inzichten van P. Bourdieu en P.M. Saint Martin. G.G. Beekenkamp (bezorgd door J. Dronkers & T. Dronkers-Vlaming, President-directeuren, posities en patronen. Een studie naar de rekrutering van de leiders van de 250 grootste ondernemingen in Nederland (Amsterdam 2002), 9-11, Appendix I, 110-115.
[xxvi] J. van Steenis, De macht van het familiekapitaal (Amsterdam 1973).
[xxvii] H. Baudet en M. Fennema et al., Het Nederlands belang bij Indië (Utrecht 1983). Zie ook: A. Taselaar, De Nederlandse koloniale lobby. Ondernemers en de Indische politiek 1914-1940 (Leiden 1998) en T. van den Berghe en M. Fennema, Verwantschap in de bourgoisie: een netwerkanalyse. Bijdrage voor de Sociologendagen (april 1984).
[xxviii] H. Schijf, Netwerken van een financieel-economische elite. Personele verbindingen in het Nederlandse bedrijfsleven aan het einde van de negentiende eeuw (Amsterdam 1993).
[xxix] J. Jonker, 'Waterdragers van het kapitalisme; nevenfuncties van Nederlandse bankiers en de verhoudingen tussen bankwezen en bedrijfsleven', in: JBGbT VI (1989) 159-160. [Wellicht nog andere titel toevoegen]
[xxx] A. de Jong en A. Roëll, Financing and control in The Netherlands: an historical perspective. Paper prepared for NBER History of corporate ownership conference (June 2004).
[xxxi] Tina Hammer-Stroeve, Familiezoet. Vrouwen in een ondernemerselite. Enschede 1800-1940 (Zutphen 2001)
[xxxii].Jos van Hezewijk, Topelite in Nederland. Een biografisch onderzoek naar de (top)elite in Nederland (Uden 1981, manuscript); Jos van Hezewijk, De top-elite van Nederland (Amsterdam 1986); Jos van Hezewijk, De netwerken van de top-elite (Amsterdam 1988); Jos van Hezewijk en Marcel Metze, Je kent wie je bent. De verborgen kracht van relatienetwerken (Amsterdam 1996); Jos van Hezewijk en Marcel Metze, XXL. De macht, het netwerk, de prestaties en de wereld van de Nederlandse topmanagers (Nijmegen 1998). Een ander voorbeeld op dit terrein is Nico Schouten (et al.), Atlas van de macht (Rotterdam 1998).
[xxxiii] M. Fennema en H. Schijf (red.) Nederlandse elites in de Twintigste eeuw. Continuïteit en verandering (Amsterdam 2004).
[xxxiv] J. Nobel en M. Fennema, 'Economische elites na de dekolonisatie van Nederlands-Indië: verlies van posities, desintegratie van netwerken, verschuiving van zwaartepunten', in: M. Fennema en H. Schijf (red.) Nederlandse elites in de Twintigste eeuw. Continuïteit en verandering (Amsterdam 2004) 15-39 en E. Heemskerk, 'De internationalisering van de financieel-economische bestuurselite', in: M. Fennema en H. Schijf (red.) Nederlandse elites in de Twintigste eeuw. Continuïteit en verandering (Amsterdam 2004) 39-57. Zie ook: E. Heemskerk, R. Mokken en M. Fennema, De organisatie van het Nederlandse bedrijfsleven: Graven naar macht 25 jaar later.

Overzicht buitenlandse biografische woordenboeken


Internationaal: International Directory of Business Biographies (London 2005) 4 vols.; International Directory of Company Histories (London 1988-   ) vol. 1- . At this moment vol. 82 is published.

België: G. Kurgan-van Hentenrijk, S. Jaumain, V. Montens, Dictionnaire des patrons en Belgique. Les hommes, les entreprises, les reseaux (Brussel 1996), G. Kurgan en E. Buyst, 100 grote bedrijfsleiders van de 20ste eeuw in België (Brussel 1999)

Duitsland: Rheinisch-Westfälische Wirtschaftsbiographien(1932-1994), 15 delen Band I (red. W. Däbriss et al.) Munster 1974 (herdruk van 1932), Band 2 Munster 1974 (herdruk van 1937) Band 3. Bergmannsfamilien in Rheinland und Westfalen Munster 1974 (herdruk van 1936) Band 4 Munster 1974 (herdruk van 1941), Band 5 (red. W. Däbritz et al.) (Munster 1953), Band 6 (Munster 1954), Band 7 (Munster 1960), Band 8 (Munster 1962), Band 9 (red. W. Helmrich et al.) (Munster 1967), Band 10 (red. O. Dascher et al.) (Munster 1974), Band 11 (Munster 1983), Band 12. Kölner Unternehmer im 18., 19. und 20. Jahrhundert (Munster 1986), Band 13. Kölner Unternehmer im 19. Und 20. Jahrhundert (Munster 1986), Band 14. Bielefelder Unternehmer des 18. Bis 20. Jahrhunderts (Munster 1992), Band 15. Rheinische und westfälische Handelskammersekretäre und -syndici vom 18. Bis zum anfang des 20. Jahrhunderts. (red. F. Henning et al), (Munster 1994); Zie ook: Gabriele Oepen-Domsky, Kölner Wirtschaftsbürger im Deutschen Kaiserreich ( (Köln 2003) en literatuurverwijzingen daar. W. Fischer (et al) Biographische Enzyklopädie deutschsprachiger Unternehmer 3 volumes (Munich 2004)

Frankrijk: J.Lambert-Dansette, Histoire de L'enterprise et des chefs d'entrepise Tome II. Le temps des pionniers (1830-1880) Naissance du patronat (2001); D. Barjot (et al) Les entrepreneurs du Second Empire (Paris 2003)

Groot-Brittannië: D.J. Jeremy (ed.), Dictionary of Business Biography: a biographical dictionary of business leaders active in Britain in the period 1860-1980 (London 1984), Volume I A-C, Volume 2 D-G (London 1985), Volume 4 Mc-R, Volume 5 S-Z (London 1986) Supplement: Indexes, Contributors, Errata, D.J. Jeremy & G. Tweedale, Dictionary of twentieth century British business leaders (London 1994), A. Slaven & S. Checkland (red.), Dictionary of Scottish Business Biography 1860-1960. Volume 1: The Staple Industries (Aberdeen 1986), Volume 2: Processing, Distribution, Services (Aberdeen 1990)

Verenigde Staten: J.N. Ingham, Biographical Dictionary of American Business Leaders (Westport, Conn. 1983), A-G, H-M, N-U, V-Z

Robert E. Wright and David J. Cowen (eds.), Financial Founding Fathers: The Men Who Made America Rich (Chicago: University of Chicago Press, 2006)

Zwitserland: Schweizer Pioniere der Wirtschaft und Techniek [sinds ...] een uitgave van de Verein fur wirtschaftshistorische Studien Meilen. De meeste afleveringen bevatten meerdere biografische portretten. De meeste uitgaven zijn Duitstalig, een aantal Frans- of Engelstalig.