Tegenstrijdigheden van het oproer
In: De Volkskrant van 05-05-2000, Pagina 29 Cicero
Recensie door Eric Hendriks
Fascinerende geschiedschrijving van de kraakbeweging

HET IS EEN venijnig dilemma dat de krakers in het Amsterdamse Wyers-complex bepraten, begin 1984. Moeten ze met hun bedrijfjes verkassen naar alternatieve huisvesting die de gemeente hun aanbiedt? Betekent zo'n legalisering niet het einde van het werken in eigen sfeer met behoud van uitkering hun levenswijze? Een bestaan als legale middenstander, lange werkdagen om het hoofd boven water te houden, is dat nou zo aantrekkelijk?

Niet dat krakers luie donders zijn, dat kan ook niet als je grote panden moet opknappen voor bewoning en verdediging. Integendeel, het barst van de bedrijvigheid in de scene. In de jaren 1981-'82, wanneer de beweging op haar hoogtepunt is, kun je in Amsterdam van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat terecht in de alternatieve economie die in de kraakpanden floreert.

Er wordt getimmerd in timmerwinkels en gesleuteld in garages. Het gereedschap haal je bij uitleenposten als De Blauwe Duim. Wie het druk heeft, maar ook een kind, kan dat stallen in crèches met namen als Peutertje Kraak. Muziek nodig bij acties? Boek de Loeiende Koevoet of de Fanfare van de Eerste Liefdesnacht. Gewond geraakt tijdens een gevecht? De Eerste Hulp bij Akties (EHBA) is erbij met de tot ambulance omgebouwde bus. En 's avonds kun je lekker bijkomen in een van de vele goedkope kraakrestaurants (de Gemarineerde Eenheid of de Woeste Walmen bijvoorbeeld), in de bioscoop (Xinema Xinix), de theatertjes en de cafés.

Als het maar niet de bestaande orde betreft. Toch werken krakers niet zelden met die orde samen, noodgedwongen. Niet alleen om er een uitkering van te betrekken, of een studiebeurs, ook bijvoorbeeld als er afspraken moeten worden gemaakt met de gemeente, die na de grote rellen van 1980 kraakpanden aankoopt en beschikbaar stelt voor huisvesting van krakers. Het zijn dilemma's die intern menige discussie uitlokken en verdeeldheid zaaien. Ze komen voort uit de tegenstrijdigheden die kenmerkend zijn voor de kraakbeweging, vooral die van de jaren tachtig.

Aan het begin van dat decennium is praten met de buitenwereld over splijtende factoren voor krakers nog goeddeels taboe. Maar in zijn pas verschenen boek Een voet tussen de deur - Geschiedenis van de kraakbeweging 1964-1999 gaat ex-kraker en socioloog Eric Duivenvoorden ze niet uit de weg. Dat helpt zeer om van dit boek het degelijke en fascinerende stuk geschiedschrijving te maken dat het is geworden. Duivenvoorden laat die geschiedenis beginnen in 1964, maar vermeldt ook dat in de jaren vijftig de woningnood al tot illegale huizenbezettingen leidt 'erop kruipen' heet dat. Maar pas in 1964 is er een kraakactie, die tegelijk een protest is tegen het overheidsbeleid. Uit de studentenwereld komt het initiatief om slooppanden in de Amsterdamse saneringsbuurt Kattenburg te kraken. Die worden door de gemeente dichtgetimmerd, maar de slopershamer laat nog jaren op zich wachten. Schande in een tijd van woningnood, luidt de aanklacht.

Woningnood en stagnerende stadsvernieuwing, het is een combinatie die telkens opnieuw tot actie aanzet. Dat geldt zeker voor Amsterdam, waar de meeste en de grootste kraakacties worden gevoerd, reden waarom Duivenvoordens boek zich voornamelijk daar afspeelt. Amsterdam is de plaats waar de Kabouterbeweging, opvolger van Provo, 5 mei 1970 tot Nationale Kraakdag uitroept. Overal in het land worden op die dag leegstaande panden gekraakt. Vaak mogen de krakers blijven zitten; de autoriteiten zijn welwillend, want de gemeenteraadsverkiezingen komen eraan. Maar in Amsterdam zijn er felle botsingen tussen krakers en de politie.

Net als de vorige verdwijnt ook deze kraakgolf vanzelf. Maar intussen is in Amsterdam het verzet op gang gekomen tegen al te drastische stadsvernieuwing, tegen grootschalige kantoor- en wegenbouw (cityvorming) en vooral tegen de aanleg van de metro door de Nieuwmarktbuurt, waarvoor huizen moeten worden gesloopt. Hier worden veel woningen gekraakt en ontstaat een van de best georganiseerde actiegroepen die ooit heeft geopereerd, compleet met hulpdiensten, eigen media en een estafette-alarmeringssysteem tegen sloop. Grootschalig politieoptreden wordt nodig gevonden om het sterke verzet te breken. De kraakpanden worden gesloopt en de metro aangelegd.

Als in 1980 opnieuw de vlam in de pan slaat, bijvoorbeeld in de Vondelstraat (3 maart), de kroning van Beatrix (30 april), de Prins Hendrikkade (19 augustus) en de Grote Wetering (2 december), denken velen, vooral in salon-progressieve kring, dat het verzet à la de Nieuwmarktbuurt wordt voortgezet. Maar er is iets veranderd het verzet is grimmiger geworden. Het wantrouwen tegen de autoriteiten is dieper, het geweld harder, van beide kanten. En het verzet is minder maatschappelijk. De gepropageerde strijd tegen woningnood en speculatie moge krakers rechtvaardiging van hun handelen verschaffen, verdediging van het concrete eigen wereldje staat bij velen toch voorop. Eigenbelang verborgen achter verbaal idealisme, weer zo'n tegenstrijdigheid.

Maar als de ideologie afwezig is, of op zijn minst weinig diep gevoeld, waar komen die grimmigheid en dat 'egoïsme' dan vandaan? Duivenvoorden komt er niet echt uit. Er wordt weleens geopperd dat de krakers van '80 - geboortejaren rond 1960 - voortkwamen uit de eerste generatie Nederlanders, die geheel in welvaart opgroeide, om als jongvolwassenen te worden geconfronteerd met massale werkloosheid en afbraak van voorzieningen. Een no future-sfeer van verbroken beloften dus.

Hoe het ook zij, zeker is dat er in Amsterdam rond 1980 een goede voedingsbodem ligt voor het kraakwezen. Vele tientallen panden staan leeg, in speculatieve afwachting van een betere onroerend-goedmarkt en de stadsvernieuwing is nog steeds niet goed op gang gekomen.

Als dat wel gebeurt, onder Jan Schaefer in de jaren na 1982, krijgt de kraakbeweging meteen een knauw. Veel krakers verdwijnen uit de oude wijken, waar ze hadden gewoond in distributiewoningen bestemd voor sloop of renovatie. Elders in de stad worden krakers 'gelegaliseerd', dat wil zeggen ze mogen blijven wonen in hun speculatiepanden, die door de gemeente worden aangekocht. Het zijn omstandigheden die helpen verklaren waarom de kraakbeweging na 1984 inzakt.

Maar er zijn twee andere belangrijke factoren verdeeldheid en isolement. Na de nogal gewelddadige ontruiming van de Lucky Luijk op 11 oktober 1982 komt de onenigheid over de te volgen strategie onverbloemd naar buiten. Veel krakers hebben genoeg van het 'generaalsdenken' in termen van overwinning en de ronkende leuzen die daarbij horen. Ze willen af van het machogedoe van de leidende, radicale groep, die tot dan toe een overwicht heeft wegens veel actie-ervaring en een grote mond. Bovendien krijgen steeds meer Amsterdammers - die toch waarachtig weten wat woningnood is - tabak van de systematische vernielingen die krakers steeds opnieuw in de stad aanrichten.

De krakers van Wyers gooien het dan ook over een andere boeg. Grotendeels tevergeefs proberen zij steun te verwerven bij 'gevestigde' organisaties buiten de beweging, zoals vakbonden. En als op 14 februari 1984 het Wyers-complex wordt ontruimd - de krakers zijn het niet eens geworden met de gemeente - gebeurt dat betrekkelijk geweldloos.

De radicale leiders van '80 hebben zich dan al teruggetrokken in de Staatsliedenbuurt, een van de saneringswijken. Zij scheppen daar een sfeer van intimidatie en geweld tegen andersdenkenden, zó beklemmend dat ze het laatste restje krediet bij publiek en mede-krakers verspelen.

Het is een tragische episode, die Duivenvoorden meeslepend beschrijft, zoals wel meer passages in zijn boek zich laten lezen als spannende verhalen. Het is niet het laatste hoofdstuk. Historisch niet, omdat 'de beweging' zich vooral na de grote krakersrellen verbreedt met acties tegen kernenergie, de Centrumpartij, het apartheidsregime in Zuid-Afrika, enzovoorts. En het is ook niet het laatste hoofdstuk in het boek, want dat is gewijd aan evaluatie.

Anders gezegd heeft het kraken iets opgeleverd? In elk geval heeft het de aanpak van de jongerenhuisvesting versneld, concludeert Duivenvoorden. En er is in de jaren tachtig een brede beweging uit ontstaan die alleen al verdienstelijk was doordat ze een tegenwicht vormde tegen het oprukkende yuppen-conformisme met zijn infrastructuur van delicatessenwinkels en design-interieurs, kun je daaraan toevoegen.

Maar of er ooit weer een kraakbeweging à la de jaren tachtig zal komen? Binnen afzienbare tijd niet waarschijnlijk, denkt Duivenvoorden. Anti-kraakbepalingen - vermomd als anti-leegstandswetgeving -, disciplinering van jongeren door onder meer de tempobeurzen en aankoopbeleid van de overheid werken een hernieuwde behoefte aan kraakactiviteiten tegen.

Maar misschien is het gewoon wel het veel gesmade individualisme dat eigentijdse Vondelstraten en Lucky Luijks tegenhoudt. Het zou trouwens ook geen gezicht zijn, al die mobieltjes op de barricaden.

Op dit artikel berust copyright! © 1999 Media Resultant b.v., resp. de oorspronkelijke uitgever en/of deauteurs