OUDEGEEST, Jan

Jan Oudegeest

medeoprichter NVV en voorzitter SDAP, is geboren te Utrecht op 5 augustus 1870 en overleden te Oegstgeest op 10 oktober 1950. Hij was de zoon van Cornelis Oudegeest, wagenmaker, en Carolina Christina Bieger. Op 25 november 1897 trad hij in het huwelijk met Petronella Helena Lageman, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.

Oudegeest groeide op in een streng christelijk gezin. Zijn vader overleed aan tuberculose toen Jan drie jaar was. Op kosten van een oom bezocht hij de best bekend staande lagere school van Utrecht. Zijn moeder moest met wassen en strijken de kost verdienen. Hoewel zij het loon van haar zoon goed kon gebruiken, deed zijn moeder hem vanaf juni 1881 vier jaar lang als volontair in dienst bij de administratie der Staatsspoorwegen. In die tijd studeerde en slaagde Oudegeest voor het examen van derde klerk. Op veertienjarige leeftijd begon hij christelijke propaganda te bedrijven. Hij verspreidde traktaatjes en gaf les op een zondagschool in een volksbuurt. Op vijftienjarige leeftijd werd hij lid van de Christelijke Jongelings Vereeniging. Weldra kwam hij in het bestuur en hield lezingen. In 1892 sloot hij zich aan bij de Nederlandsche Vereeniging van Spoorwegambtenaren (NV). Hoewel de statuten hiervoor de ruimte boden, hield deze zich verre van de belangenstrijd. Deze conservatieve organisatie van hoger personeel deed vooral aan gezelligheid en het binnenhalen van voordeeltjes voor de leden. Naast deze NV bestond de illegaal opererende vereniging Steeds Voorwaarts (SV) die wel aan belangenbehartiging deed en voor het lagere personeel openstond. Deze sloeg echter een steeds radicaler koers in. Hierdoor verliep de SV en werd in 1898 ontbonden. Daardoor verviel de mogelijkheid voor het lagere spoorwegpersoneel om zich te organiseren. Toen Oudegeest in 1898 in het afdelingsbestuur van de NV kwam, duurde het dan ook niet lang of hij begon samen met A. Harms, evenals enkele anderen afkomstig uit SV, ervoor te ijveren de NV open te stellen voor allen van hoog tot laag die in dienst van de Staatsspoorwegen waren. Zij vormden een propaganda-commissie die in deze geest werkzaam was. Toen de oudere bestuurders de NV verlieten kregen Oudegeest en de zijnen de meerderheid achter zich. Oudegeest werd in 1898 redacteur van het bondsorgaan De Spoorweg en in 1899 voorzitter van de NV, met Harms naast zich als secretaris. De organisatie ging nu Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (opnieuw NV) heten en stond - uniek binnen de vakorganisatie van die tijd - open voor het personeel van hoog tot laag. Oudegeest werd door het personeel gekozen tot lid van de Kommissie van Beheer van het pensioenfonds. Tot dusverre was dit het monopolie van de hogere ambtenaren geweest. Toen Oudegeest de directie duidelijk maakte dat hij de belangen van het personeel zou verdedigen tegenover die van de spoorwegmaatschappij nam zij hem dit niet in dank af. Door de centrale plaats die de belangenbehartiging nu binnen de NV ging innemen maakte Oudegeest geen promotie meer bij de spoorwegen en moest hij jarenlang het simpelste en saaiste werk doen. Naast de NV bestonden er diverse categorale spoorwegvakverenigingen. Oudegeest had één ongedeelde spoorwegvakorganisatie voor ogen maar de categorale beroepsverenigingen wilden hier niet van weten. Wel vormden zij in 1901 de Federatie van Spoorwegvakorganisaties. Oudegeest deed alles om de hindernissen die een fusie belemmerden uit de weg te ruimen en naar het scheen met succes. Op 11 januari 1903 spraken alle betrokken organisaties zich uit voor fusie maar zij werden overrompeld door de eerste spoorwegstaking die volledig slaagde. Oudegeest achtte de vakorganisatie nog niet sterk genoeg om het conflict aan te kunnen maar stelde zich tenslotte toch met de NV achter de actievoerders. Wel deed hij alles om een uitbreiding van het conflict tot het hele land te verhinderen.

Na de eerste spoorwegstaking van eind januari 1903 verliet Oudegeest de spoorwegdienst om bezoldigd bestuurder van de spoorwegvakorganisatie te worden en om de actie als antwoord op het dreigende wettelijke stakingsverbod onder andere voor het spoorwegpersoneel, beter te kunnen coördineren en in de hand te houden. Oudegeest maakte deel uit van het Comité van Verweer dat de actie tegen de 'worgwetten' leidde en zo nodig een algemene staking zou afkondigen. Oudegeest stelde zich aanvankelijk (maar niet van harte) achter dit voornemen en kwam daardoor tegenover H. Polak te staan die als woordvoerder van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkerstbond (ANDB) radicaal tegen een politieke staking was. In het Comité van Verweer was veel onenigheid en ook aarzeling. Alleen W.H. Vliegen, die namens de SDAP van het Comité deel uitmaakte, nam een duidelijk en consequent standpunt in. Hij was tegen een tweede staking; 'al de anderen, ook ik somwijlen (ik was in die dagen zeer veel ziek) verloren nu en dan den draad', aldus Oudegeest. Nadat het parlement in meerderheid de worgwetten had goedgekeurd, nam het Comité van Verweer in overgrote meerderheid het besluit een algemene werkstaking uit te roepen. Alleen Oudegeest als lid van het Comité en Polak namens de ANDB waren tegen, maar zij voerden het besluit loyaal uit. De nederlaag van de stakers was verpletterend. Er vielen duizenden ontslagen waardoor vooral de meest strijdbare arbeiders getroffen werden. De moed zonk de leden in de schoenen, angst waarde rond. De NV liep leeg. De organisatie lag in scherven. Met de weinige overgebleven getrouwen nam Oudegeest de moeizame wederopbouw van de organisatie ter hand. Van alle kanten werd hij als de boosdoener gezien. In de ogen van het grote publiek was de aprilstaking zijn werk. De hetze nam zulke dreigende vormen aan dat Oudegeest het raadzaam achtte zijn gezin enige tijd bij Jan de Roode en zijn vrouw te laten onderduiken. Nog in 1913 bij zijn Kamer-kandidatuur werd dit vuurtje weer flink opgepookt. Alles liep te hoop om hem uit het parlement te weren en dit lukte. Tegelijk werd hij ter linkerzijde door het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) en aanhangers van F. Domela Nieuwenhuis als verrader gebrandmerkt. Na deze bittere ervaringen werd Oudegeest een van de meest fervente bestrijders van het NAS. In een veel latere terugblik op de aprilstaking zei hij als reactie op de kritiek van Polak dat zijn houding niet onberispelijk was geweest: 'ik moet na nauwkeurig met mijzelf te rade te zijn gegaan, tot de overtuiging komen dat Polak dit juist gezien heeft... Want inderdaad heb ik er in die dagen niet genoeg op gelet, dat meer en meer de politieke partijen zich meester maakten van de positie, waarin de spoorwegarbeiders gedrongen waren en heb ik er niet genoeg voor gewaakt, dat de strijd der vakvereeniging werd gescheiden van den politieken strijd'. Niettemin was Oudegeest ook partijpolitiek actief. Het duurde echter nog tot 1896 voor hij zich, geremd door zijn christelijke achtergrond, bij de Utrechtse afdeling van de SDAP aansloot. Hierin was vooral P.J. Troelstra actief die enige aanhang onder de spoorwegarbeiders had weten te werven. Oudegeest kwam in 1899 in de Utrechtse gemeenteraad. Hij schreef in de jaren 1903-1909 in De Nieuwe Tijd, het theoretische periodiek van de SDAP over de economische crisis, coöperaties en werklozenzorg. Over dit laatste onderwerp polemiseerde hij met F.M Wibaut.

Oudegeest behoorde naast initiatiefnemer Polak in 1905 tot de medeoprichters van het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), dat in 1906 met zijn werkzaamheden begon. Hij werd bezoldigd secretaris en Polak onbezoldigd voorzitter. De band met de SDAP was nauw, maar het NVV legde daarbij zijn wil op. Polak en Oudegeest verhinderden dat de SDAP stakingen van het NAS of van ongeorganiseerden steunde. Alleen stakingen die het NVV uitriep kwamen daarvoor in aanmerking. Met harde hand centaliseerden Polak en Oudegeest de organisatie en maakten een einde aan de zelfstandige positie van de bestuurdersbonden, die veel ouder waren dan het NVV, en daarmee aan de daar levende plaatselijke vakbondsdemocratie. Oudegeest was van meet af aan zeer doordrongen van de betekenis van een internationale vakorganisatie en reeds in 1905 zocht hij contact met het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV). Carl Legien, de machtige president, maakte Oudegeest echter duidelijk dat het NAS reeds lid was en dat alle vakbonden in het NAS thuishoorden. Oudegeest gaf het echter niet op. Toen het NVV ondertussen zijn bestaansrecht had bewezen, deed Oudegeest op de in 1907 gehouden conferentie van het IVV opnieuw een verzoek tot aansluiting. Daar het NAS het IVV te opportunistisch vond en om die reden uitgetreden was, stond niets de aansluiting van het NVV bij het IVV meer in de weg. Oudegeest zette zich ook hier als voorzitter van het NVV in voor meer centralisatie en een uitbreiding van de bevoegdheden van het secretariaat. In 1909 trad Polak af als voorzitter van het NVV, onder meer vanwege de politieke twisten in de SDAP die op een scheuring uitliepen. Oudegeest volgde Polak op als voorzitter met naast zich Jan van den Tempel als secretaris. Oudegeest was ondertussen van Utrecht naar Amsterdam verhuisd. Daardoor kwam in 1906 een einde aan zijn lidmaatschap van de Utrechtse gemeenteraad. In 1908 werd hij in de Amsterdamse raad gekozen. In Amsterdam bleef de groei van het NVV vooral onder de bouwvakarbeiders achter. Oudegeest schreef dit toe aan 'hun achterlijkheid op organisatorisch gebied'. Hij waagde zich in het hol van de leeuw en ging in 1909 een openbaar debat aan met H. Kolthek, de secretaris van het NAS. Van weerskanten vlogen grofheden en beledigingen door de zaal, maar Oudegeest hield zich staande. Meestal wist Oudegeest zich te beheersen en maakte hij een strenge indruk. Hij had wel gevoel voor humor maar verder was hij de ernst zelve. Opvallend aan Oudegeest was dat hij zich altijd keurig in het pak stak en een wit overhemd met een strikje droeg. Dit deed hij ook in huis. De keren dat hij thuis was had hij alle aandacht voor het gezin. Hij hield er aan vast dat er in alle rust gegeten en gepraat werd.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog nam Oudegeest als gewoon lid zitting in het bestuur van het door de regering ingestelde Koninklijk Nationaal Steuncomité dat tot taak had de economische ontwrichting en werkloosheid te bestrijden. Een eerste erkenning van de vakorganisatie als maatschappelijke kracht, maar helemaal volwaardig meedoen lukte nog niet. Toch betoonde Oudegeest zich een loyaal vaderlander en stond onvoorwaardelijk achter Troelstra's politiek van steun aan de landsverdediging en bewapening die in de SDAP grote beroering wekte. Oudegeest sprak in een brief uit dat hij niets dan bewondering voor Troelstra had omdat deze niet toegaf aan de pacifistische oppositie die meer door gevoel dan verstand geleid werd. Hij trachtte tegelijk de werkzaamheden van het IVV zoveel mogelijk doorgang te doen vinden. Reeds op 30 september 1914 stelde hij aan Legien voor de zetel van het bestuur naar het neutrale Amsterdam te verplaatsen. Legien verzette zich hier aanvankelijk met kracht tegen. Tenslotte stemde hij toe in een correspondentie-adres in Amsterdam onder leiding van Oudegeest. Van hieruit organiseerde Oudegeest een hulpactie ten bate van de Belgische vakcentrale die door de oorlog in moeilijkheden was geraakt. Teneinde verbroken verbindingen te herstellen organiseerde Oudegeest als vicevoorzitter, zoals hij nu genoemd werd, in samenspraak met Legien op 8 juni 1917 een conferentie in Stockholm. Meer internationale bijeenkomsten volgden. Ook al onderhield Oudegeest hardnekkig contact met de aangesloten nationale vakverbonden, toch slaagde hij er niet in die uit de met elkaar in oorlog zijnde landen samen om de tafel te krijgen. Wel kwam er voor na de oorlog een program van sociale eisen. Ook lukte het hem om de vakbondsbestuurders uit beide oorlogskampen eerder weer bij elkaar te brengen dan de sociaal-democratische partijen. Nog voor de oorlog ten einde was nam Oudegeest de voorbereiding van een internationale IVV-conferentie ter hand. Deze vond na enig uitstel van 28 juli tot 2 augustus 1919 te Amsterdam plaats. Naast de voorzitter W.A. Appleton uit Engeland, de vice-voorzitters L. Jouhaux uit Frankrijk en C. Mertens uit België, deden de tot secretaris benoemde Oudegeest en E. Fimmen het dagelijkse werk. Het kantoor van het IVV bleef in Amsterdam.

De anders zo behoedzame Oudegeest ontkwam in deze jaren van revolutie niet aan radicale taal. Eerder sprak hij in dit verband van de noodzaak om 'stoom uit te laten'. Hij ging aanvankelijk enigszins mee met de revolutionaire stemmingen in november 1918, maar meer om het NVV-program van vergaande eisen kracht bij te zetten. De mogelijkheid van een algemene werkstaking als uiterste pressiemiddel liet hij aanvankelijk open. Van zenuwachtigheid had hij echter geen last en aan een tweede 1903 had hij naar zijn zeggen allerminst behoefte. H.J. Scheffer noemt hem Troelstra's belangrijkste tegenspeler in de novemberdagen. Op het SDAP-congres dat in die dagen plaatsvond distantieerde Oudegeest zich nadrukkelijk van het optreden van de afwezige Troelstra. Het congres nam dit niet en eiste de komst van Troelstra teneinde hem een ovationele hulde te brengen. In het eerste nummer van De Internationale Vakbeweging (januari 1921) schreef Oudegeest niettemin in het ten geleide over 'de beginnende en zich steeds verder uitbreidende wereldrevolutie', maar voegde daar direct aan toe: 'het zal onze taak zijn, de wereldrevolutie in banen te leiden, die de productie voor verstoringen vrijwaren'. Het werk dat veel reizen met zich meebracht nam Oudegeest zozeer in beslag dat hij zijn functie als voorzitter van het NVV na tien jaar neerlegde om zich geheel aan het internationale vakbondswerk te kunnen wijden. In 1918 tot lid van de Tweede Kamer gekozen, stelde hij zich bij de volgende verkiezingen in 1922 niet opnieuw beschikbaar. Zijn gemeenteraadswerk had hij al in 1919 beëindigd. Hij nam als Nederlandse vakbewegingsgedelegeerde deel aan de eerste Internationale Arbeidsconferentie in Washington DC in oktober 1919. Hier kreeg de Internationale Arbeids Organisatie (IAO), eerder dat jaar als onderdeel van de Volkenbond opgericht tijdens de vredesconferentie in Parijs, nader vorm en werden de eerste IAO-conventies aangenomen. Voor W.H. Nolens, die namens de regering aanwezig was, had Oudegeest alle waardering. Volgens de Britse gedelegeerde van Ierse afkomst E.J. Phelan was Oudegeest, 'hiding an uncommon shrewdness behind broken English and a twinkling sense of humour' (een ongebruikelijke scherpzinnigheid verbergend achter gebroken Engels en een schitterend gevoel voor humor), weldra een der leiders van de vakbondsafgevaardigden. Hoewel Oudegeest er hardnekkig voor streed voor Nederland de permanente vakbondsafgevaardigde te worden, besliste het Permanente Hof van Justitie in 1921 dat het NVV en de confessionele vakorganisaties om en om een gedelegeerde mochten sturen. Oudegeest werd gekozen tot vice-voorzitter van de Raad van Beheer. Hij stak zijn anti-fascisme niet onder stoelen of banken, maar de pogingen van de Italiaanse vertegenwoordigers om hem uit zijn functie te verwijderen mislukten. Oudegeest droeg ook bij tot de fusie van de twee socialistische internationales die vanuit Londen en Wenen apart van elkaar opereerden, door de weigering van het IVV slechts met een van beide te willen samenwerken. Troelstra noemt dit nadrukkelijk zijn verdienste.

Door zijn werk voor het IVV en zijn lidmaatschap van de IAO raakte Oudegeest in Nederland wat buiten zicht, al publiceerde hij wel in De Socialistische Gids (1916-1930) over de internationale vakorganisatie. Bovendien schreef hij in deze jaren zijn grote historische werk De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland (Amsterdam 1926, 1932). Het was bedoeld als gedenkboek bij het twintigjarig bestaan van het NVV. Oudegeest kwam zeker in aanmerking om het te schrijven. Op cursussen had hij herhaaldelijk de vakbondsgeschiedenis behandeld en evenals Polak en J. van den Tempel hierover gepubliceerd. In het eerste deel staat het NAS centraal waar Oudegeest zich uitsluitend negatief over uitliet, maar de door hem voorspelde ondergang was uitgebleven. De tijd voor een evenwichtiger oordeel over het NAS was nog lang niet aangebroken. Van grote woorden hield Oudegeest niet. Naar zijn mening was de vakorganisatie er om geld te verdienen voor de leden. Voorlopig moest daarvoor strijd gevoerd worden. Net als Van den Tempel zag hij de confessionele vakorganisaties steeds weer als de strijdbrekers. In het tweede deel gaf hij aan de hand van een tiental stakingen les in strategie. Het leven van verschillende vakbondsbestuurders schetste hij bondig en raak. In 1927 zag hij zich door de conflicten binnen het IVV genoodzaakt zijn functie ter beschikking te stellen. Het Britse streven naar samenwerking met het Sovjet-vakverbond, uitgaande van de stelling dat politiek en vakorganisatie heel wel te scheiden zijn, wees hij fel af. Daardoor kwam hij lijnrecht tegenover Fimmen te staan, die hij in 1927 op het IVV-congres in Parijs met alle retorische middelen waarover hij beschikte aan de hand van diens eigen geschriften bestreed. In hetzelfde jaar had hij genoeg van de conflicten binnen het IVV en vooral van de intriges. Moe en teleurgesteld stelde hij zijn functie ter beschikking. Oudegeest trok daaruit de consequenties en verlegde zijn werkterrein weer naar Nederland.

Vliegen wilde als SDAP-voorzitter aftreden vanwege zijn verhuizing om gezondheidsredenen naar Den Haag en omdat hij meer tijd aan het Kamerwerk wilde besteden. In 1924 was besloten het voorzitterschap om te zetten in een bezoldigde full-time functie. Als opvolger van Vliegen kwamen in aanmerking W. Drees, Polak en Oudegeest. Het moest iemand zijn die tegen het NVV onder leiding van de voortvarende R. Stenhuis opgewassen was. Toen Polak het uiteindelijk toch niet wilde doen, viel de keus op Oudegeest die ondertussen beschikbaar was. Deze bekleedde het voorzitterschap van 1927 tot 1934. De overstap van vakorganisatie naar partij was voor hem niet groot, daarvoor zag hij beide te zeer als een tweeëenheid. Hij kreeg het echter niet gemakkelijk want er vormde zich opnieuw een linkse oppositie. Deze opende eind 1930 in haar blad De Socialist een frontale aanval op de partijleiding en eiste dat deze vervangen werd. Oudegeest beschuldigde de oppositie ervan de partij te ondermijnen. Alleen de grote weerklank van de oppositie in de partij en de afkeer van een tweede 1909 weerhield hem ervan direct met haar af te rekenen. Oudegeest en met hem Vliegen, Polak en de meerderheid van de leiding weken echter niet en in 1932 op het Paascongres in Haarlem werd de oppositie geroyeerd. Op de eerste dag was Oudegeest door een keelaandoening, die hem op spannende momenten vaker parten speelde, zijn stem kwijt en nam de niet minder vastberaden Vliegen zijn plaats als congresvoorzitter in. De tweede dag toen de breuk zich voltrok had Oudegeest de voorzittershamer weer overgenomen. In de jaren dertig toen de crisis doorzette en de werkloosheid een massale omvang aannam stelde Oudegeest zich in 1932 nog op het legalistische standpunt dat het besluit om de salarissen van de ambtenaren te verlagen uitgevoerd moest worden. Hij werkte echter tevens een plan uit dat voorzag in veel minder bezuinigingen. Partijbestuur en Kamerfractie namen hem dit plan zeer kwalijk en noemden het ondeugdelijk. In 1930 voerde hij een scherpe polemiek met de nieuwkomer J. Tinbergen in De Socialistische Gids over diens zijns inziens onjuiste opvatting dat loonsverlaging de werkgelegenheid zou bevorderen. In zijn betoog viel hij uit zijn rol en schreef hij bitter over de arrogantie van jonge academici die in de SDAP hun intrede deden en over hun geringe begrip voor de leefwereld van de arbeiders. In 1931 nog een tegenstander van een veertigurige werkweek, sprak Oudegeest zich hier in 1932 voor uit. Als overtuigd voorstander van vrouwenemancipatie steunde hij onder meer L. Ribbius Peletier, die zich hier binnen de SDAP voor inzette, zoveel hij kon. Al eerder had hij een uitgebreide bijdrage geschreven voor het door Clara Wichmann en anderen geredigeerde encyclopedische handboek voor vrouwenemancipatie. De machtsovername door Adolf Hitler liet Oudegeest niet onberoerd. Hij gaf te kennen dat hij als voorzitter wilde plaatsmaken voor een jongere. Verder achtte hij het funest om in alle omstandigheden legaal te willen handelen. De gebeurtenissen in Duitsland hadden dit bewezen. De duldbare politiek van de Duitse sociaal-democraten had gefaald. De partijleiding stond niet achter deze uitspraak. Oudegeest betoonde zich bij herhaling een strijdbaar reformist. Zo vond hij tegen een meerderheid in het partijbestuur in dat de SDAP niet mocht meewerken aan een verdere verlaging van de lonen van het overheidspersoneel.

In 1934 droeg hij het voorzitterschap over aan K. Vorrink. In 1936 stelde hij ook zijn zetel in de Eerste Kamer ter beschikking die hij vanaf 1929 had ingenomen. Daarna trok hij zich terug uit het politieke leven en leefde nog veertien jaar in alle rust in Oegstgeest. Tijdens de oorlog steunde hij de illegaliteit financieel en de joodse schoonmoeder van zijn zoon dook bij hem en zijn vrouw onder. Zij werd echter opgespoord en kwam om. In 1946 mengde Oudegeest zich nog eenmaal in een vakbondsdiscussie. Nog steeds bleek hij van mening dat de hoogte van het loon bepaald werd door de machtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid. Arbeidsconflicten waren onvermijdelijk. De oprichting van de Partij van de Arbeid en de andere koers die de SDAP al in het midden van de jaren dertig was ingeslagen zinden hem niet. Zijn tachtigste verjaardag werd in het Haagse Centraal Hotel in hoog gezelschap gevierd. De PvdA-minister A.M. Joekes reikte aan de spoorwegstaker van 1903 de onderscheiding van ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw uit. Veertig jaar eerder had hij een koninklijke onderscheiding nog geweigerd. Nu aanvaardde hij het lintje, al stoorde het hem dit niet uit handen van een oud-SDAP'er te krijgen. Een paar maanden later werd zijn keelkwaal hem fataal. Bij zijn overlijden wijdde De Vakbeweging, het blad van het NVV, hieraan niet meer dan elf regels, maar in Paraat, het blad van de PvdA, herdacht Kees Woudenberg hem uitgebreid. Bij zijn begrafenis waren de NVV-organisaties vertegenwoordigd met vele vaandels, die zich in een dichte haag over de kist bogen. Tot de sprekers behoorde een directielid van de Nederlandse Spoorwegen. Hij roemde het juiste inzicht van Oudegeest in de sociale noden van de werkers en dankte hem daarvoor! In 1952 werd een borstbeeld, vervaardigd door Nel Klaassen, onthuld dat een plaats kreeg in de hal van het NVV-gebouw.

Publicaties: 

De vakbeweging. Eenige beschouwingen over ontstaan, doel en middelen der vakorganisatie (Rotterdam 1904); 'De Bakermat' in: Na tien jaar 1894-1904. Gedenkschrift bij het tienjarig bestaan der SDAP (Amsterdam 1904) 135-147; (met I.G. Keesing) Praktische handleiding voor vakvereenigings-administratie (Amsterdam 1907); Breekt Uw kluisters. Een pleidooi voor invoering van een wettelijk geregelden 10-urigen arbeidsdag voor volwassenen (Amsterdam 1908); Stenographisch verslag van het openbaar debat tusschen de heeren H. Kolthek Jr. secretaris van het NAS en J. Oudegeest voorzitter van het NVV gehouden op 20 December 1909 in het Concertgebouw te Amsterdam (Amsterdam 1909); Vakarbeiders, strijdt mee! Een woord over het verband tusschen de Vakbeweging en het Algemeen Kiesrecht (Amsterdam 1911); Algemeen kiesrecht en vakbeweging (Amsterdam ca. 1917); 'De vak-organisatie van vrouwen' in: C.M. Werker-Beaujon, C. Wichmann, W.H.M. Werker (red.), De Vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk. Encyclopaedisch handboek (Amsterdam 1918) deel II, 265-286; 'Partij en vakbeweging' in: Gedenkboek ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de SDAP in Nederland (Amsterdam 1919) 63-65; 'Karl Legien overleden' in: De Socialistische Gids, 1921, 121-127; Naar den opgang (Amsterdam 1924); Veel geld voor staatspensioen! Géén geld voor oorlog! (Amsterdam ca. 1924); Die Sozialgesetzgebung. Mit einer Darstellung über die Sozialgesetzgebung nach dem Kriege (Amsterdam 1924); De sociale wetgeving (Amsterdam 1925); Niet bij brood alleen (Amsterdam 1930); Kerk, Klassenstrijd en Vakbeweging (Amsterdam 1946).

Literatuur: 

Vliegen, Kracht I-III; F. Netscher, 'Karakterschets J. Oudegeest' in: De Hollandsche Revue, 1903, 401-414; H. Polak in: J. Oudegeest, De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland (Amsterdam 1926) VII-XIII; J. Sassenbach, Fünfundzwanzig Jahre Internationale Gewerkschaftsbewegung (Amsterdam 192); P.J. Troelstra, Gedenkschriften (Amsterdam 1927- 1931); H. Polak, 'Oudegeest en het NVV' in: Weekblad ANDB, 26.8 en 16.9.1927; J.J. de Roode, 'Jan Oudegeest wordt Dinsdag zestig jaar' in: Het Volk, 4.8.1930; A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland (Leiden 1935); H.J. van Braambeek, Van lichten en schiften. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van het vijftigjarig bestaan van de Nederlandsche Vereeniging van spoor- en tramwegpersoneel 1886-1936 (z.pl. 1936); K. Woudenberg, 'Jan Oudegeest overleden' in: Paraat. Weekblad van de Partij van de Arbeid, 27.10.1950; B.W. Schaper, Albert Thomas. Dertig jaar sociaal reformisme (Leiden 1953); F. de Jong, Om de plaats van de arbeid (Amsterdam 1956); G.D.H. Cole, A history of socialist thought, 4/2: Communism and social democracy 1914-1931 (Londen 1958); W. Drees, 'De figuur van Oudegeest in de spoorwegstaking' in: De Vakbeweging, 15/1, 1963, 10-11; W. Schevenels, 45 Années de fédération syndicale et internationale, 1901-1945 (Brussel 1964); H.J. Scheffer, November 1918. Journaal van een revolutie die niet doorging (Amsterdam 1968); H. van Hulst, A. Pleysier, A. Scheffer, Het Roode Vaandel volgen wij (Den Haag 1969); H.F. Cohen, Om de vernieuwing van het socialisme. De politieke oriëntatie van de Nederlandse sociaal-democratie 1919-1930 (Leiden 1974); G. Harmsen, B. Reinalda, Voor de bevrijding van de arbeid (Nijmegen 1975); H. van Hulst, 'Jan Oudegeest' in: De Toorts, september 1975, 4-5; G. Harmsen, J. Perry, F. van Gelder, Mens en Werk. Industriële vakbonden op weg naar eenheid (Baarn 1980); E. Hueting, F. de Jong, R. Neij, Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen 1906-1981 (Amsterdam 1981); G. Harmsen, F. van Gelder, Onderweg. Uit een eeuw actie- en organisatiegeschiedenis van de Vervoersbonden (Baarn 1986); P.J. Knegtmans, Socialisme en democratie. De SDAP tussen klasse en natie (1929-1939) (Amsterdam 1989); B. van Dongen, Revolutie of integratie. De Sociaal Democratische Arbeiders Partij in Nederland (SDAP) tijdens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 1992); S. Bloemgarten, Henri Polak, sociaal democraat 1868-1943 (Den Haag 1993); J. Perry, De voorman. Een biografie van Willem Hubert Vliegen 1862-1947 (Amsterdam 1994); B. Reinalda (ed.), The International Transportworkers Federation 1914-1945. The Edo Fimmen Era (Amsterdam 1997); A. Schuurman, 'Jan Oudegeest (1870-1950) vakbondsleider en politicus' in: Utrechtse biografieën 2. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters (Amsterdam z.j.) 119-123; M. Brinkman, Willem Drees, de SDAP en de PvdA (Amsterdam 1998); I. Kuypers, In de schaduw van de grote oorlog. De Nederlandse arbeidersbeweging en de overheid, 1914-1920 (Amsterdam 2002).

Portret: 

Jan Oudegeest, foto Corn. Leenheer, juli 1907, coll. IISG (Amsyerdam).

Handtekening: 

Brief d.d. 29 december 1921, Archief Internationale Arbeids Organisatie, Genève, L7_6_2 – Oudegeest_CPJI, 1921

Auteur: 
Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 160-167
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003
02-12-2019 (jaartal aftreden Polak, periode voorzitterschap NVV, passage over Internationale Arbeidsconferentie 1919 en nationaliteit E.J. Phelan gecorrigeerd)