IISG

De Pruisische censuur en Karl Marx' korte carrière als redacteur bij de Rheinische Zeitung

Marx als de geketende Prometheus

Het eerste politieke stuk dat de 24 jarige Karl Marx schreef na zijn dissertatie in de lente van 1841, was een polemisch artikel tegen de censuur. De op 24 december 1841 door de Pruisische regering afgekondigde 'Zensurinstruktion' was een precisering van bestaande regels, maar ook een versoepeling van de bestaande praktijk. Marx' stuk was bestemd voor Arnold Ruge's Deutsche Jahrbücher dat in februari 1842 in Dresden zou moeten verschijnen. Het was meteen raak: het nummer werd verboden en wel door de Saksische censuur. Zo begon vanaf het prille begin van zijn carrière een lange reeks aanvaringen met de censor.

In 1841 zocht Marx werk. Dat was lastig. Hij had gestudeerd in Berlijn, maar hij was afgestudeerd met de dissertatie Zur Differenz der demokritischen und epikureischen Naturphilosophie in Jena. In Berlijn had hij zich eigenlijk vooral met filosofie beziggehouden. Filosofie van een voor de Pruisische staat verdachte soort. Marx kon de voorgeschreven lijn van een filosoof als Schelling niet accepteren en hield zich op in jonghegeliaanse kringen met daarin radicalen als Bruno Bauer, Arnold Ruge en Ludwig Feuerbach. Een betrekking als docent behoorde door die opstelling niet tot de mogelijkheden. Marx moest leven van zijn pen. In juli 1841 keerde hij terug naar het Rijnland, de streek waar hij geboren was.

Het Rijnland was een regio van Duitsland met een duidelijke burgerlijke inslag en een relatief hoogontwikkelde kapitalistische economie. De invloed van de Franse revolutie was er sterk. Het was al sinds eeuwen geürbaniseerd, met Keulen als belangrijk regionale centrum. De landbouw was er commercieel, maar kleinschalig. De handel was belangrijk en het begin van industrialisatie was zichtbaar. Het Rijnland was tijdens het congres van Wenen in 1815 aan Pruisen toebedeeld. Gescheiden door het koninkrijk Hannover, bestond het koninkrijk Pruisen sindsdien uit twee wel zeer verschillende delen. Want het oostelijke, oorspronkelijke, Pruisen werd juist gekenmerkt door een autoritaire en tamelijk rigide samenleving, waar de grootgrondbezittende Pruisische adel in veel delen nog almachtig heerste over de boerenbevolking. Er heerste dan ook groot wantrouwen in het Rijnland tegen de nieuwe vorst in Berlijn. Dat wantrouwen bleek terecht. Ondanks toezeggingen aan de Pruisische bevolking voor politieke representatie, kwam daar niet veel van terecht. En ook de censuur was doortastend aan het werk. De eerste de autoriteiten onwelgevallige krant werd al gauw gesloten: de Rheinischer Merkur uit Koblenz trof dat lot in 1816. Persvrijheid bleef jaar in jaar uit een belangrijk thema in het Rijnland. De nieuwe koning die in 1840 aantrad, Frederik Willem IV, wekte grote verwachtingen. Door heel Pruisen eisten hervormingsgezinden dat de vernieuwingen van 1810 die onder de vorige vorst in het slop waren geraakt, zouden worden waar gemaakt. Dat was de sfeer die Marx aantrof in Keulen in die jaren. Men koesterde grote verwachtingen voor veranderingen en het brandpunt daarvan werd de krant de Rheinische Zeitung für Politik, Handel und Gewerbe. De krant was opgericht als spreekbuis voor de Keulse progresieven. In deze groep mensen treffen we zakenlui en leden van de vrije beroepen aan. De zakenlui Ludolf Camphausen, Gustav von Mevissen en Dagobert Oppenheim, broer van de bankier Salomon Oppenheim, hoorden bij de kring van de oprichters. De krant verscheen vanaf 1 januari van 1842 en bood ruimte aan liberale en radicale schrijvers. Marx' eerste bijdrage aan de Rheinische Zeitung was een verslag van de debatten in de Rijnlandse Landdag over persvrijheid van 5 mei 1842. Op 15 oktober van 1842 werd Marx de hoofdredacteur. Inhoudelijk werd de lijn al langer bepaald door Georg Jung, Dagobert Oppenheim en Marx. Zij het dat Marx incognito bleef, hoewel zijn betrokkenheid een publiek geheim was. Marx schreef ook de protestnota's aan de Pruisische censuur, al werden die ondertekend door Joseph Engelbert Renard die de officiële uitgever van de krant was. Het kon niet uitblijven dat de Rheinische Zeitung veelvuldig met de censuur in aanvaring kwam. Het idee van de Pruisische regering bij het verlenen van de concessie aan de krant eind 1841 dat het een regeringsgetrouwe tegenhanger van de conservatieve, maar ook Katholieke, Kölner Zeitung zou zijn, bleek een illusie.

Voor de meeste lezers nu is het verschijnsel officiële censuur waarschijnlijk een onbekend begrip. Wij associëren censuur toch vooral met heimelijke druk en illegale praktijken. In de jaren 1840 in Pruisen, zoals in zoveel ander Europese staten, was dat niet het geval. Censuur was er. Daar deden regeringen niet geheimzinnig over. In Pruisen bestond preventieve censuur: te publiceren teksten dienden vooraf aan de censor te worden voorgelegd. Maar censuur was wel omstreden. Juist in de naar democratie strevende bewegingen nam men er aanstoot aan. Censor was dan ook geen geliefd beroep. De Pruisische staat had behoorlijk moeite er de juiste mensen voor te vinden. De redacteuren van alle kranten waren getraind in het 'tussen de regels schrijven'. Of men schreef enorm lange uitweidingen over schijnbaar onbelangrijke onderwerpen, waarvan de lezers dan toch direct wisten waarover ze handelden. De Rheinische Zeitung was een ochtendkrant. Dat betekende dat de kopij 's avonds naar de censor moest worden gebracht. De redactie wachtte dan tot de met rood potlood bewerkte kopij terugkwam en kon soms nog tot zeer laat bezig zijn met het maken van de definitieve krant. De Rheinische Zeitung heeft gedurende haar bestaan vier censoren versleten. Van de 'polizeirat' Laurenz Dolleschall is een incident met Marx bekend. Dolleschall zat de hele avond op de te censureren kopij te wachten. Op hete kolen omdat hij naar een bal zou gaan. Ten einde raad reed hij per rijtuig 's avonds laat bij Marx voor. Die hem doodleuk uit het bovenraam toeriep dat besloten was de krant de volgende dag niet te laten verschijnen. Tijdens Dolleschall's censorambt kwam het regelmatig voor dat protesten van de redactie bij 'Regierungs-Präsident' von Gerlach, Pruisen's gouverneur in het Rijnland, tegen geweigerde stukken, gehonoreerd moesten worden. Iets wat het prestige van het gezag niet ten goede kwam natuurlijk.

Als redacteur liep Marx voortdurend tegen de censuur op. Zoals bij de publicatie van stukken over de echtscheidingswet van 15 november en 19 december 1842. Of in december van 1842 bij het artikel 'Von der Mosel' over de economische problemen van de wijnboeren aan de Moezel. Daarop kwam commentaar van de regering en op 15, 17, 18, 19 en 20 januari 1843 nam Marx het op voor de schrijver. De druppel die de emmer deed overlopen is het artikel 'Die Russische Note über die preußische Presse' (tekst in Duits) van 4 januari 1843. De Russische Tsaar Nikolaas I uitte hierover rechtstreeks zijn ongenoegen aan zijn bondgenoot de koning van Pruisen. In de regeringsvergadering van 19 januari 1843, met de koning Frederik Willem IV aanwezig, werd besloten de krant per 1 april 1843 te verbieden. Ook Regierungs-Präsident von Gerlach moest het ontgelden. In het vervolg diende het blad na de censor, maar vóór druk aan von Gerlach te worden voorgelegd. Wat natuurlijk een overduidelijk blijk van wantrouwen zowel naar de censor als naar von Gerlach was. Op dat moment is de censor J.Wiethaus, die zoals zal blijken toch minder geschikt was voor het ambt. Alleen om andere redenen dan Dolleschall, namelijk vanwege zijn opvattingen. In de Rheinische Zeitung van 12 januari 1843 laat hij in een artikel van de Berlijnse correspondent de zin toe: 'Zeker ligt in de censuur de diepste onzedelijkheid'. Ook hierover is de minister zeer ontstemd. Bij het bekend worden van de maatregelen tegen von Gerlach legde Wiethaus op 26 januari 1843 zijn ambt neer. Tot schrik en ongeloof van het gezag kreeg Wiethaus op 30 januari als dank hiervoor een aubade van Keulse burgers. Maar erger nog: ook van het 28ste infanterieregiment! De laatste censor waar de Rheinische Zeitung mee te maken kreeg was de rechtstreeks door Berlijn benoemde Saint-Paul. Deze ging zo rigoureus te werk dat hij aan zichzelf begon te twijfelen toen de krant door zijn toedoen met kopijgebrek begon te kampen. Het was nou ook weer niet de bedoeling dat het al te zichtbaar was dat de krant die men in handen had gecensureerd was. Marx oordeelde dat het geen zin meer had de kar te trekken. Hij legde zijn functie neer met deze korte verklaring: 'Unterzeichneter erklärt, daß er der jetzigen Zensurverhältnisse wegen aus der Redaktion der Rheinischen Zeitung mit dem heutigen Tage ausgetreten ist. Köln, 17 März 1843. Dr.Marx' . De krant verscheen nog krap twee weken en hield toen op te bestaan.

De korte geschiedenis van de Rheinische Zeitung is een verassend verhaal. Ineens is daar een samenbundeling van talent en vernieuwingsgezindheid. Ondanks de lage oplage, de krant telde in het vierde kwartaal van 1842 slechts 1568 postabonnementen, heeft hij een uitstraling over heel Duitsland. En zoals gezien zelfs over heel Europa. De episode plaatst de jonge Marx in één klap in het middelpunt van de belangstelling, zowel van de democratische oppositie als van de autoriteiten. De praktijk van de censuur laat zien dat het eigenlijk een onmogelijke opgave is. De claim van een regering dat de censuur verkeerde publicaties zou kunnen tegenhouden, leidt ertoe dat bevriende gekwetsten die belofte dan ook ingelost willen zien. Iets dat alleen mogelijk is door de censuur te verscherpen, te verdubbelen zelfs en uiteindelijk alleen mogelijk door publicaties te verbieden. Het klinkt als een open deur, maar de conclusie kan allen maar zijn: een zelfstandige pers en censuur gaan niet samen. Maar toch, er zou nog heel wat water door de Rijn vloeien voordat dat besef in Duitsland gemeengoed werd.

De geschiedenis van de Rheinische Zeitung in 1842/43 is ook een Keulse geschiedenis. Een geschiedenis die door zijn connectie met de omwentelingen van 1848 en de Europese democratische bewegingen, maar meer nog door Marx' aanwezigheid een mondiaal belang gekregen heeft. Niet alleen Keulen en Berlijn, maar ook Moskou, Beijing of Havana, dan wel Amsterdam, Londen of New York, zijn bekend met het probleem van de wijnboeren aan de Moezel of de incompetentie van Polizeirat Dolleschall, ondanks diens claim 140 artikelen uit de Rheinische Zeitiung te hebben tegengehouden. Vanwege die mondiale betekenis, is deze geschiedenis goed gedocumenteerd en is er zeer veel over bekend. Toch moet de ineenstorting van het Keulse archief op 3 maart 2009 als een catastrofe worden beschouwd. Het archief van de Rheinische Zeitung werd daar bewaard, net zoals dat van Ludolf Camphausen en Gustav Mevissen om slechts drie bronnen te noemen. Elke generatie zal opnieuw de geschiedenis onderzoeken en heeft daarbij de primaire bronnen nodig. Op dit moment is nog niet duidelijk hoeveel van het Keulse archief gered kan worden. Voor deze geschiedenis, net zoals voor al die ontelbare andere geschiedenissen waar Keulen en zijn bewoners een rol in speelden, is een volledige redding vurig te wensen.

Huub Sanders 3 april 2009
Met dank voor het commentaar van Götz Langkau
Archieven:

Ernst Dronke Papers
Moses Hess Papers
Karl Marx Friedrich Engels Papers
Publizistik im Vormärz Collection
Arnold Ruge Papers
Georg Weerth Papers
Georg Herwegh Papers (microfilm)

Contemporaine tijdschriften:

Rheinischer Merkur Koblenz. (Reprint, Berlin, 1928)
Signatuur: ZF 1284: 1 (1814) - 2 (1816)

Hallische Jahrbücher für deutsche Wissenschaft und Kunst Leipzig. Hrsg.: A. Ruge und Th. Echtermeyer.
REMARKS Fortgesetzt als: Deutsche Jahrbücher für Wissenschaft und Kunst
Signatuur: ZK 1067: (1838) - (1841)

Deutsche Jahrbücher für Wissenschaft und Kunst. Leipzig (ZK 1067).
REMARKS Fortsetzung von: Hallische Jahrbücher für deutsche Wissenschaft und Kunst
Signatuur: ZK 1067: 4 (1841): no.1-156 - (In: Hallische Jahrbücher ...)
Signatuur: ZK 1020: 5 (1842)
Signatuur: ZK 1020: 6 (1843): no.1-24 - (Reprint, Glashütten i.T. (1972))

Rheinische Zeitung für Politik, Handel und Gewerbe Köln 1842-1843 no.90 (31/3
Signatuur: ZF 1321: (1842) - (1843) Reprint, Berlin (1974 Mit einer Einleitung und einer Bibliographie der Publikationen von Karl Marx in der "Rheinische Zeitung" von Inge Taubert u.a. Unveränderter Neudruck [d. Original-Ausgabe Köln 1842-43].
Leipzig: Zentralantiquariat der DDR, 1974)

Een kleine greep uit de omvangrijke literatuur:

Michael Evans, Marx and the Rheinische Zeitung (Manchester, [1995?])

Wilhem Klutentreter, Die "Rheinische Zeitung" von 1842-43 (Dortmund 1966-1967) 2 Bde
Signatuur: 223/226 A-B

Götz Langkau und Hans Pelger, Studien zur Rheinischen Zeitung und zu ihrer Forderung nach Handelsfreiheit und Grundrechten im Deutschen Bund: mit einem Brief von Karl Marx an Hermann Müller-Strübing (1843) 401 p. Schriften aus dem Karl-Marx-Haus ; 51 (Trier 2003)
Signatuur: 2004/6997

Karl Marx und Friedrich Engels, Texte aus der Rheinischen Zeitung von 1842/43: mit Friedrich Engels' Artikeln im Anhang. Hrsg. von Hans Pelger unter Mitw. von Elisabeth Krieger-Neu (Trier 1984) XXXVI, 376 p.
Signatuur: 2003/178 fol

Karl Marx, On freedom of the press and censorship. Transl. with an introd. by Saul K. Padover XL, 208 p. The Karl Marx library 4 (New York etc. cop. 1974)
Signatuur: 1991/3578

Edmund Silberner, 'Moses Hess als Begründer und Redakteur der Rheinischen Zeitung', Archiv für Sozialgeschichte 4(1964), p. 5-44.
Signatuur: Stz Per 11/4/1964

Carl-Erich Vollgraf, Jürgen Herres und Michael Krätke, Die Journalisten Marx und Engels das Beispiel Neue Rheinische Zeitung (Berlin und Hamburg 2006)

Francis Wheen, Karl Marx (London 1999) 431 p.
Signatuur: 2000/4270

top