Een voet tussen de deur - Geschiedenis van de kraakbeweging 1964 - 1999

Inhoud | Hoofdstuk 9

[9] Tegen de stroom in

Ondanks de interne conflicten en verdergaande radicalisering van delen van de beweging eind jaren tachtig gaat het kraken gewoon door. De voortgaande legaliseringsprocedures rond oude kraakpanden bestendigen de bestaande infrastructuur en steeds weer nieuwe panden vormen de uitvalsbases voor acties van een opkomende generatie. Het in werking treden van nieuwe anti-kraakwetgeving drukt de laatste lichting krakers echter met de neus op het feit dat de hoogtijdagen van de beweging verleden tijd zijn.
   Naast de ontwikkelingen die zich vanaf het eind van de jaren tachtig op het kraakfront hebben voorgedaan, wordt in dit laatste hoofdstuk de balans opgemaakt. Zo goed en zo kwaad als het gaat zal er geturfd worden op hoeveel mensen de hier beschreven geschiedenis betrekking heeft. Bovendien wordt nagegaan wat het uiteindelijk allemaal heeft opgeleverd. Naast de resultaten op sociaal, cultureel en politiek niveau wordt ook stilgestaan bij de vraag wat de voormalige deelnemers aan hun activistenbestaan hebben overgehouden.
   Het kraken kan echter niet alleen als geschiedenis worden beschreven, want eind jaren negentig trekt het fenomeen nog steeds, zij het in beperkte mate, nieuwe groepen jongeren aan. Dit vormt aan het slot van dit boek de aanleiding om in te gaan op de perspectieven die deze vorm van buitenparlementair en niet-geïnstitutionaliseerd verzet tegen de bestaande orde nog heeft.

De invoering van de Leegstandwet op 1 januari 1987 1 is een zware klap voor de kraakbeweging. Al vanaf het begin van de jaren zeventig waren er door de wetgever pogingen gedaan het kraken aan banden te leggen. De Anti-Kraakwet kwam echter nooit door de Eerste Kamer, omdat de leegstand buiten schot bleef en dat ging in een tijd van grote woningnood de senaat te ver. De Leegstandwet, waarvoor al begin 1979 de eerste ontwerpen aan de Tweede Kamer werden voorgelegd, moest zorgen voor meer balans tussen het bestrijden van het kraken aan de ene en het aanpakken van de leegstand aan de andere kant. Van het beoogde evenwicht komt echter niets terecht. Hoewel er in de uiteindelijke wettekst nog uitdrukkelijk staat dat de wet bedoeld is 'ter bestrijding van ongerechtvaardigde leegstand van woningen en andere gebouwen', zijn alle voorgenomen maatregelen die hier een bijdrage aan zouden moeten leveren, geschrapt. Van zowel het leegstandsregister en de daaraan gekoppelde strafbaarstelling van eigenaren die hun leegstaande panden niet melden aan de gemeente, als van de ruimere financiële middelen voor gemeentes om zulke panden te vorderen is, vanwege de hoge kosten die dit met zich mee zou brengen, geen sprake meer. Het enige wat door de jaren heen wel gehandhaafd is, is het anti-kraakgedeelte. Eigenaren krijgen van de wetgever een enorme steun in de rug: zonder allerlei juridische trucs te hoeven toepassen kunnen krakers anoniem gedagvaard worden.

h9 wet (54K)
4 maart 1987, krakers demonstreren bij het Paleis van Justitie in Amsterdam tegen de Leegstandwet.

Het kraken zelf wordt met de Leegstandwet nog steeds niet strafbaar gesteld. Er kan dus gewoon doorgekraakt worden, maar de kans om voor langere tijd ongemoeid te worden gelaten neemt zienderogen af. Krakers worden overspoeld met dagvaardingen en het ene na het andere pand wordt ontruimd. De uitzichtloze situatie waarin het kraken terecht lijkt te zijn gekomen, is voor sommigen aanleiding voor een soort afscheidstournee. Met een geheel nieuwe strijdmethode vieren krakers hun onmacht bot: ontruimingen worden niet langer lijdzaam afgewacht, maar met hevige geweldsuitbarstingen geprovoceerd. Alsof ze willen benadrukken dat het enige waar krakers nog invloed op kunnen uitoefenen de datum van hun ontruiming is.
   De eerste pleisterplaats op de tournee is Nijmegen. Kort na de inwerkingtreding van de Leegstandwet staat hier de ontruiming op het programma van het enkele maanden daarvoor gekraakte kantorencomplex de Mariënburg, voor de gelegenheid omgedoopt tot de 'Mariënburcht'. De uit het hele land opgetrommelde krakers besluiten een voorschot op het gebeuren te nemen. Op 19 januari 1987 blokkeren ze in alle vroegte met brandende barricades de toegangswegen tot de parkeergarage onder het gebouw. Wanneer de politie arriveert, wordt ze onthaald met molotovcocktails en kogels uit katapulten. Wanneer de opgetrommelde me een begin maakt om het zwaar gebarricadeerde pand in te nemen, trekken de krakers door de stad en laten een spoor van vernielingen achter. Bovendien breken ze in bij een aan de Mariënburcht grenzend bankgebouw en laten van het interieur, inclusief het aquarium, weinig heel. Een eenzame goudvis op de grond is later op de dag in het NOS-journaal de stille getuige van deze razernij.
   Niet alleen de invoering van de Leegstandwet, ook het feit dat het Mariënburg-complex eigendom was van Shell droeg bij tot de verbeten verdediging. Dat daags voor de ontruiming de SHVshv, de eigenaar van de Makro, had aangekondigd zich uit Zuid-Afrika te zullen terugtrekken, vervolmaakte de stemming die nodig was om te komen tot deze, zelfs voor krakersbegrippen buitensporige vernielingen.
   De gemeentelijke autoriteiten reageren met een aparte politieverordening die het kraken in Nijmegen verbiedt. Bovendien worden anderhalve maand na de ontruiming acht Nijmeegse krakers gearresteerd en verantwoordelijk gesteld voor de aangebrachte schade. Justitie heeft hiervoor een in onbruik geraakt wetsartikel uit de kast getrokken: artikel 140, dat deelname aan een organisatie die gericht is op het plegen van misdrijven strafbaar stelt. Aan het eind van de vorige eeuw was dit artikel wel eens gebruikt om de anarchistische dominee Domela Nieuwenhuis achter de tralies te zetten en in 1930 werd de onafhankelijkheidsstrijder en latere president van Indonesië Soekarno er, tijdelijk, mee buitenspel gezet. De acht krakers worden aangemerkt als de kern van een criminele organisatie en, na een aanvankelijke vrijspraak, in hoger beroep veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan drie voorwaardelijk. Drie jaar later wordt de uitspraak van het gerechtshof door de Hoge Raad bevestigd.

Op het moment dat heel Europa in de herfst van 1989 in de ban is van de omwentelingen in het Oostblok, stellen krakers in Amsterdam een ontruimingsdatum vast voor hun twee gekraakte panden in de Tesselschadestraat. Het is een reactie op een besluit van de gemeente om, na een aanvankelijk terughoudende opstelling, zelf ook krakers anoniem te dagvaarden met behulp van de Leegstandwet.
   De Tesselschadestraat staat in de kraakscene bekend als een anti-impies-bolwerk. Aan de gebruikelijke strijd voor behoud van de panden en tegen cityvorming wordt het 'revolutionaire verzet tegen het verenigd Europa van het kapitaal' toegevoegd. Dat valt niet bij alle krakers in goede aarde; een deel neemt openlijk afstand en beschuldigt de krakers van de Tesselschadestraat van 'grote pretenties die weinig met de realiteit te maken hebben: jongensdromenromantiek tot revolutionaire zelfbevrediging'2.
   Op maandagochtend 20 november 1989 worden door een paar honderd krakers voor zonsopgang weer barricades opgeworpen en in brand gestoken. Omdat het niet de bedoeling was de panden nu al te ontruimen, ontstaat bij de autoriteiten de nodige verwarring. Door het ontbreken van een bevel tot ontruiming blijft de ME op afstand en krijgen de krakers twee uur lang de gelegenheid zich uit te leven. Niet alleen voor de panden, ook in andere delen van de stad wordt op vooraf afgesproken plaatsen actie ondernomen met het doel de ochtendspits te ontregelen. Op enkele drukke kruispunten worden autobanden in de fik gestoken en gaan verkeerskasten van waaruit de stoplichten bediend worden, in vlammen op. Als bij een van de kruispunten de politie poolshoogte komt nemen, wordt achter de rug van de agenten de dienstauto in brand gestoken.
   Uiteindelijk ontruimt de ME de panden. De krakers reageren desalniettemin triomfantelijk: 'We zijn er weer.' Ironisch genoeg markeert juist deze leus voor Amsterdam het einde van een tijdperk. De rellen rond de Tesselschadestraat vormen de laatste stuiptrekkingen van dat deel van de kraakbeweging dat nog heimelijk hoopte op de terugkeer van de glorieuze tijden aan het begin van het decennium. De grootschalige barricades verdwijnen uit het straatbeeld van de hoofdstad.3

h9 tesselschade (76K)

Kregen de bezetters van de Tesselschadestraat nog een vrije aftocht, op zoveel clementie van de autoriteiten hoeven de krakers aan het slot van hun afscheidstournee, een halfjaar later in Groningen, niet meer te rekenen. Het Wolters-Noordhoff Complex (WNC) staat op de nominatie voor ontruiming. Opnieuw besluiten de bewoners in een uitzichtloze situatie hun pand dan maar zelf op te offeren. Grote groepen krakers uit het hele land staan hun Groningse collega's bij als in het weekend van 26 en 27 mei 1990 het centrum van Groningen het toneel wordt van een kleine 'stadsoorlog'. Op zaterdag weten de krakers van achter de barricades de ME met een stenenregen op afstand te houden, terwijl ze ondertussen al plunderend de directe omgeving onveilig maken. Een dag later geven alle 139 in het pand aanwezige krakers zich over. Het merendeel blijft wekenlang in voorarrest; ze worden op grond van artikel 140 stuk voor stuk beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie. Anders dan bij de Mariënburcht haalt het Openbaar Ministerie uiteindelijk bakzeil: artikel 140 wordt niet van toepassing geacht op de WNCwnc-arrestanten. Behalve de krakers die tijdens de wekenlange verhoren belastende verklaringen over zichzelf hebben afgelegd, en zij die er door de verklaringen van anderen bij gelapt zijn, wordt iedereen vrijgesproken.

h9 wnc (41K)
27 mei 1990, krakers die zich in het Groningse WNC-complex verschanst hebben, geven zich over.

De meeste van de krakers die het voortouw namen rond de Mariënburcht, de Tesselschadestraat en het WNCwnc, maakten deel uit van een generatie die de hoogtijdagen van 1980 niet had meegemaakt. Door hun voormalige medekrakers, maar ook door de relbeluste media kregen ze voortdurend ingepeperd dat hun activiteiten van nu niet zoveel meer voorstelden. Vroeger, toen was het groots en meeslepend. Vooral voor de krakers die eind jaren tachtig, begin jaren negentig actief zijn vormt het roemruchte verleden van de kraakbeweging een blok aan het been. Ze willen wel, maar verscherpte wetgeving en een toegenomen repressie beperken de bewegingsruimte tot een minimum.
   Geconfronteerd met zoveel tegenwerking wordt van binnenuit regelmatig de gedachte geopperd maar met het kraken op te houden. Maar nog afgezien van het feit dat er geen centraal orgaan bestaat dat zo'n vergaande beslissing zou kunnen nemen, blijven er altijd panden bestaan waarvan de bewoners rekenen op de solidariteit van hun medekrakers. De kraakbeweging kan daarom niet simpelweg worden opgeheven. Waar door de betrokkenen wel een eind aan kan worden gemaakt, zijn de diverse initiatieven die een bijdrage leveren aan de instandhouding van de infrastructuur. In april 1988 werpt de redactie van Bluf! (nr. 313), het bewegingsgebonden blad bij uitstek, de handdoek in de ring. 'Bewegingen gaan per definitie voorbij, zoals een bliksemschicht. Ze verminderen in kracht, daar zijn het bewegingen voor. Er kan veel omdat het tijdelijk is. Met dat wat nu stopt valt geen succes meer te behalen,' aldus de redactie in een afscheidsbrief.4/p

Wie nu denkt dat vanaf het eind van de jaren tachtig de beweging met rasse schreden haar eigen ondergang tegemoetgaat, komt bedrogen uit. Veel krakers beëindigen weliswaar hun activiteiten, maar hun plaatsen worden net zo gemakkelijk ingenomen door anderen, vaak nieuw in het vak. Met elkaar houden ze zo goed en zo kwaad als het gaat het grootste gedeelte van de omvangrijke infrastructuur overeind. Enkele weken na de laatste Bluf! verschijnt de eerste NN. Het is een afkorting van Nomen Nescio; alle actievoerders die gearresteerd worden en hun naam verzwijgen, krijgen dit etiket plus een nummer opgeplakt. Hoewel dit tweewekelijks actiemagazine, vanaf 1996 omgedoopt in Ravage, kampt met immer slinkende oplages - rond de achthonderd in 1999 - weet het het hoofd tot 2006 boven water te houden. Aan het eind van de jaren negentig is Ravage een van de weinige overgebleven actiebladen uit de rijke bladencultuur van de beweging.5 Kleinere, meer plaatsgebonden uitgaven die lange tijd bleven verschijnen , maar inmiddels ter ziele zijn gegaan, zijn de Amsterdamse Grachtenkrant (1980 - 2006), Springstof (1980 - 2006) in Utrecht en Kleintje Muurkrant (1977 - digitaal vanaf 2002) uit Den Bosch. Deze blaadjes konden overleven dankzij de regelmatige financiële bijdragen van oud-krakers.
   Ondanks alle tegenslagen treedt begin jaren negentig toch weer een nieuwe generatie aan om de fakkel over te nemen. Zij staat inmiddels zo ver af van de gebeurtenissen rond 1980 dat ze herinneringen aan die tijd afdoet als 'ouwe-lullenverhalen'. In sommige kraakcafés in Amsterdam krijgen de veteranen hun eigen avond toegewezen.6
   Hoewel de nieuwe generatie er met frisse moed tegenaan gaat, wordt de speelruimte steeds verder ingeperkt. Met de invoering van de Huisvestingswet in 1993 wordt voor het eerst het kraken zelf strafbaar gesteld. Vanaf juli 1994 krijgen krakers te maken met artikel 429 sexies Wetboek van Strafrecht, waarin het kraken van woningen die korter dan een jaar leegstaan, verboden wordt. Alles wat langer leegstaat kan nog steeds gekraakt worden volgens de oude regels, dat wil zeggen zonder dat je er ogenblikkelijk door de politie uitgezet kunt worden. Door de strafbaarstelling neemt het aantal reëel kraakbare panden dramatisch af. Bovendien hebben de grote steden de naoorlogse inhaalslag op het gebied van de stadsinrichting en volkshuisvesting zo goed als voltooid. De stad raakt vol, er zijn nauwelijks nog vergeten plekken met panden die meer dan een jaar leegstaan. Stad en land moet worden afgestruind op zoek naar geschikte onderkomens. Steeds vaker belanden krakers op hun zoektocht letterlijk en figuurlijk in de marge van de grote steden of nog verder daarbuiten, in de dorpen op het platteland.
   Eigenaren die hun pand nu nog langer dan een jaar leeg laten staan, hebben vaak duistere bedoelingen. Speculatie, witwasoperaties of gesjoemel met verbouwingsplannenkrakers komen van alles tegen. Om zich nog enigszins te kunnen verweren tegen de anti-kraakwetgeving en de dubieuze praktijken die ze op hun weg vinden, maken ze steeds vaker gebruik van bezwaar- en beroepsmogelijkheden om hun bestaan in de panden te rekken. Bestond vroeger de verdediging van de krakers uit het aanheffen van de leus 'jullie rechtsorde is de onze niet' en kon verder iedereen het dak op, in de jaren negentig zijn krakers vooral bedreven in het aanzwengelen van allerlei juridische en ambtelijke procedures. De bewoners en gebruikers van de Graansilo in Amsterdam zijn jarenlang in de weer geweest om het statige gebouw voor afbraak te behoeden. Eerst werd gepoogd het pand op de monumentenlijst geplaatst te krijgen. Toen dat eenmaal voor elkaar was volgden taaie procedures om te voorkomen dat tijdens de verbouwing de façade van het gebouw al te zwaar verminkt zou worden. Dat laatste is uiteindelijk maar ten dele gelukt. Begin 1998 gaven de krakers hun pand, waar ze toch nog negen jaar in gewoond en gewerkt hadden, op. Het maakte plaats voor een paar honderd luxeappartementen en sociale huurwoningen.
   De 'Kalenderpanden' aan het Entrepotdok behoren eind jaren negentig tot de laatst overgebleven kraakpanden in de binnenstad van Amsterdam. Curieus genoeg gaat het om nagenoeg dezelfde pakhuizen die krakers in 1984 nog verontwaardigd van de hand wezen als alternatief voor Wijers. Er wordt deze keer door de bewoners alles aan gedaan om het woonwerkinitiatief op deze plek in stand te houden en de renovatie tot luxeappartementen te voorkomen. In plaats van barricades en strijdlustige taal wordt tegen al het mogelijke beroep aangetekend of bezwaar gemaakt: tegen de sloop van de bijzondere gietijzeren draagconstructie die zich in het pand bevindt, tegen de geluidsoverlast van het tegenoverliggende Artis en de transformatoren van het energiebedrijf aan de achterzijde, tegen de hoogte van een geplande woontoren bij een aangrenzend appartementencomplex, tegen de bouwverordening, tegen de sloopvergunning, et cetera et cetera. Juridische adviseurs en advocaten zijn allang in de plaats gekomen van de alternatieve jeugdhulpverlening die in de jaren zeventig het kraken nog begeleidde. En allemaal tevergeefs; de Kalenderpanden worden, ondanks dat er in jaren niet zoveel steun is georganiseerd voor het behoud van een kraakand, eind oktober 2000 ontruimd.

Aan het eind van de jaren negentig speelt de strijd van de kraakbeweging zich voornamelijk af in de beslotenheid van de rechtszaal of op het stadhuis waar raadsadressen worden toegelicht. Van een keiharde politieke confrontatie met de gevestigde orde is geen sprake meer, laat staan dat gewelddadige uitbarstingen nog een rol van betekenis spelen. Voor de aloude demonstratie is de 'streetrave' in de plaats gekomen, waarbij actievoerders zich onder begeleiding van strakke houseritmes de straat toe-eigenen. Als een fysieke verdediging nog een rol speelt dan enkel en alleen omdat het er nu eenmaal bij hoort. Tot diep in de jaren negentig sloven krakers zich soms maanden achtereen uit om met ontruiming bedreigde panden hermetisch te barricaderen. Vervolgens sluiten ze zich ergens in de zelf aangelegde bunker op en tellen, als het moment van de ontruiming aangebroken is, af hoe lang de me nodig heeft om ze te vinden. Behalve wat rituele relvertoningen op straat door medekrakers verloopt alles verder zonder slag of stoot. Het enige wat ze er achteraf aan overhouden is een schamper complimentje van de dienstdoende ME-commandant over de degelijke kwaliteit van de barricaderingen.
   Naast de veranderingen op het kraakfront zelf zijn in het laatste decennium van de vorige eeuw nieuwe terreinen toegevoegd aan het veld waarop de beweging buiten het kraken om actief was. Een van de meest opvallende is de solidariteit met illegale vluchtelingen. Het kraakcircuit leent zich bij uitstek voor het creëren van onderduikadressen. Behalve allerlei vluchtelingen uit de Derde Wereld vinden veel Oost Europese dienstweigeraars hier een plek. In de zogenaamde 'Voku's' (volkskeukens) krijgen degenen die het niet kunnen betalen een gratis, vaak veganistische maaltijd voorgeschoteld. Behalve de vluchtelingen maken ook daklozen hier regelmatig gebruik van.
   Gekoppeld aan de vluchtelingenproblematiek is de afwijzende houding tegenover alles wat op Europees niveau aan maatregelen getroffen wordt om de Europese Unie van de buitenwereld af te grenzen. De aandacht voor deze punten leidt onder andere tot de protesten die in juni 1997 georganiseerd worden rond de Eurotop in Amsterdam.

h9 eurotop (82K)

Om de mythe van de gelukzalige eenwording van Europa door te prikken doen onder anderen de Autonomen weer eens van zich spreken. Met een opruiend pamflet worden naar Duits voorbeeld tijdens de Eurotop de 'Chaosdagen' uitgeroepen. Het programma bestaat voornamelijk uit plundertochten langs banken en warenhuizen.

h9 chaosdagen (76K)

Als door een horzel gestoken reageren de autoriteiten met massa-arrestaties. Meer dan zevenhonderd actievoerders en voorbijgangers worden rond de Eurotop opgepakt op grond van artikel 140. Schrale troost voor de betrokkenen is dat het Openbaar Ministerie opnieuw door de rechter werd teruggefloten en dat alle aanklachten moeten worden ingetrokken.7
   Een ander nieuw thema is de aandacht voor het milieu. Mede vanwege het feit dat krakers steeds verder buiten de stad hun heil moeten zoeken, stellen groepen als 'GroenFront!' zich teweer tegen de aantasting van het landschap. In 1997 en 1998 helpt men mee bij de verdediging van het gekraakte kunstenaarsdorp Ruigoord, dat grotendeels moet wijken voor de aanleg van een nieuwe haven, door zich hoog in de bomen aan de takken vast te ketenen. In 1998 worden door GroenFront! langs het geplande tracé van de Betuwelijn de eerste voor de aanleg verlaten boerderijen en andere gebouwen gekraakt. Tijdens de ontruiming begin februari 2000 wordt nog een andere verdedigingsmethode beproefd. Er worden tunnels gegraven die onherroepelijk ineenstorten waneer de ontruimingsmachinerie er overheen walst. Omdat de actievoerders zichzelf mee ingraven is enige samenwerking met de autoriteiten gewenst om ongevallen te voorkomen. De media geven bij deze gelegenheid weer eens blijk van hun voorkeur voor grootschalige ordeverstoringen. Meesmuilend wordt gesproken over een 'poldermodel' tussen politie en actievoerders. De kloof met de roemruchte jaren zeventig en tachtig is geslagen.
   Een opvallende ontwikkeling in de jaren negentig is de gestage opmars van de kraakwacht, ook wel 'anti-kraak' genoemd. Zolang het kraken bestaat hebben slinkse eigenaren van het middel gebruikgemaakt om kraken te voorkomen. In de jaren negentig is het fenomeen 'anti-kraak' echter uitgegroeid tot een alternatieve vorm van jongerenhuisvesting.
   Krakers beschouwen de kraakwachten als onderkruipers die meewerken aan speculatie. Bovendien zitten ze maar met enkele mensen in een gebouw waar vaak nog tientallen anderen bij kunnen. In het verleden is dan ook regelmatig actie gevoerd tegen de commerciële bureaus die eigenaren van kraakwachten voorzien. Niet zelden werd hierbij de hele administratie geconfisqueerd en de typemachines voor eigen gebruik meegenomen.
   De kraakwachten in de jaren negentig zijn in de regel jongeren en studenten, in ieder geval starters op de woningmarkt, die op andere wijze nog steeds niet of nauwelijks aan betaalbare woonruimte kunnen komen. Hoewel ze als kraakwacht wel een vergoeding betalen, hebben ze verder geen rechten.8 In zekere zin vormen ze dezelfde groep die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig nog vrijblijvend meeliftte met de kraakbeweging en als kraker in een van de vele panden terechtkwam.
   Regelmatig wisselen krakers en kraakwachten elkaar na een ontruiming af; soms wonen ze ieder in een apart gedeelte van hetzelfde complex, maar het komt ook voor dat een gebouw met kraakwachten zich spontaan transformeert tot kraakpand. De mentaliteit van kraakwachten verschilt dan ook niet zoveel van die van krakers die zich na enkele jaren woongenot door de eigenaar laten uitkopen. Ook dat is in het verleden meerdere malen voorgekomen. In een enkel geval krijgen nog actieve krakers lucht van zo'n afspraak en kraken zogauw de oude garde haar hielen heeft gelicht, het pand gewoon opnieuw. Zo is het bijvoorbeeld gegaan met de Kleine Prins, aan de Prinsengracht in Amsterdam, dat in 1994 na veertien jaar door de bewoners leeg werd opgeleverd. De gedenksteen, die ze ter herinnering aan hun verblijf in het trottoir hadden gelegd, kregen ze vervolgens door de nieuwe krakers naar hun hoofd geslingerd. Sommige eigenaren gebruikten krakers simpelweg als goedkope kraakwachten, die pas moesten ophoepelen wanneer er concrete plannen voor het gebouw waren of de waarde zo sterk gestegen was dat de verkoop niet langer hoefde te worden uitgesteld.
   In de jaren negentig wordt op grote schaal gebruikgemaakt van kraakwachten in verouderde kantoorkolossen uit de jaren zestig en zeventig, die in afwachting van sloop vaak vele jaren leegstaan. De trek van bedrijven naar de rand van de grote steden heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Vreemd is het derhalve niet dat er aan het slot van de hier beschreven geschiedenis in Nederland veel meer kraakwachten zijn dan krakers. Zo zijn er, afgemeten aan de verschillende bureaus die hier hun brood mee verdienen, toch al snel een paar duizend kraakwachten, terwijl het aantal krakers de duizend niet meer overstijgt.

De berekening van het totale aantal krakers gedurende de hele geschiedenis is een hachelijke onderneming. Harde gegevens op basis van nauwkeurig onderzoek zijn niet voorhanden. Opgaven van de krakers zelf blijken maar al te vaak aan de hoge kant. De autoriteiten daarentegen hebben van nature de neiging om de omvang van de oppositie te bagatelliseren. Er zijn in de geschiedenis slechts twee serieuze peilingen geweest, die min of meer onbevooroordeeld en onafhankelijk tot stand zijn gekomen, hoewel ook deze grotendeels gebaseerd zijn op schattingen. De eerste is van de Raad van Kerken uit 1977, de tweede van de Roelof Keller Stichting uit 1981. Deze cijfers dienen hier als uitgangspunt voor een nadere bepaling van de totale omvang.
   We hebben elders op basis van de opgave van de Roelof Keller Stichting vastgesteld dat de kraakbeweging haar grootste aanhang kende in de periode '81 '82: rond de twintigduizend krakers. Van de eerste generatie uit de jaren zestig en begin jaren zeventig is dan nog maar een enkeling actief. Een schatting van het aantal krakers uit die periode komt op basis van het aantal kraakpogingen en de demonstraties die eromheen georganiseerd werden, uit op duizend, zeker niet meer.
   De tweede generatie is al veel groter en bestaat uit de krakers die in de eerste helft van de jaren zeventig begonnen. Van hen zijn er rond 1981 nog maar weinig over; de meesten hebben afgehaakt of zijn in ruste en bemoeien zich niet meer met de gang van zaken. Op basis van het rapport van de Raad van Kerken kunnen we de omvang van deze groep op zo'n vijfduizend schatten. Veel groter is de groep die tot de derde generatie gerekend mag worden en instroomde in de periode dat de kraakbeweging eind jaren zeventig haar opmars inzette, vooral door het kraken van grotere complexen die oorspronkelijk geen woonbestemming hadden (scholen, kantoren, ziekenhuizen et cetera). Sommige van deze krakers haken, wars van het geweld dat rond 1980 zijn intrede doet, af, maar de meerderheid heeft er belang bij het kraakbestaan voort te zetten. Juist deze derde generatie profiteert het meest van het eindelijk opgestarte aankoopbeleid van de verschillende gemeentes in Nederland.
   Vanaf 1982 slinkt het aantal krakers snel, niet zozeer door het aantal ontruimingen als wel doordat het stadsvernieuwingsbeleid in de oude wijken op gang komt. De een na de ander maken de huizenblokken die in afwachting van de sloop door grote groepen krakers bezet worden, plaats voor nieuwbouw. Alleen al hierdoor verdwijnen na 1981 grote aantallen krakers. Tegelijk met deze ontwikkeling stroomt, mede aangetrokken door de gebeurtenissen in 1980, de vierde generatie de kraakbeweging binnen. Medio jaren tachtig bestaat de beweging voor de helft uit de generaties van vóór 1981 en voor de andere helft uit nieuwe aanwas. Al met al halveert in de eerste helft van de jaren tachtig het totale aantal krakers en komt rond 1985 uit op zo'n tienduizend.
   Relatief het grootste deel van haar aanhang verliest de beweging in de tweede helft van de jaren tachtig. Diverse ontwikkelingen die hierboven uitgebreid aan de orde zijn geweest, doen de krakersaantallen aan het begin van de jaren negentig slinken tot rond de vierduizend. De derde generatie, de grootste groep, is langzamerhand geheel uit zicht van de beweging verdwenen; rond 1990 was er nog maar een enkeling die tien jaar daarvoor al met kraken bezig was.
   Het restant van de vierde generatie staat nu aan het roer. Ze heeft echter te maken met een steeds kleinere instroom van nieuwe krakers. De vijfde generatie, die in de tweede helft van de jaren tachtig bij de beweging betrokken raakt, krijgt klap op klap uitgedeeld, ofwel door een verscherpt optreden van de autoriteiten, ofwel van binnenuit. Het is in ieder geval geen klimaat waar voor nieuwe krakers een grote aantrekkingskracht van uitgaat. In dit licht valt het mee dat er in de jaren negentig nog sprake is van een zesde generatie. Op de drempel van het nieuwe millennium zijn, zoals eerder opgemerkt, in heel Nederland nog hooguit duizend mensen in de beweging actief. Wanneer alles bij elkaar genomen een schatting gemaakt moet worden van het aantal krakers van de zes generaties tezamen, dan komen we uit op een totaal van rond de vijfendertigduizend mensen die zich voor korte of langere tijd kraker hebben genoemd en/of op een of andere manier deel uitmaakten van de (kraak)beweging.9

Los van de krakers zelf is er gedurende de hele geschiedenis sprake geweest van een niet onaanzienlijk aantal mensen dat zich zo betrokken voelde bij de beweging dat ze op allerlei gebied nauw met de krakers samenwerkten of mee demonstreerden. Nog groter is de groep die met de kraakbeweging in aanraking kwam tijdens de vele feesten, optredens, tentoonstellingen, manifestaties et cetera. Ten slotte heeft de kraakbeweging lange tijd kunnen rekenen op massale steun vanuit de bevolking. Tijdens de hoogtijdagen tussen 1978 en 1982 stond in ieder geval een ruime meerderheid van de Nederlandse bevolking positief tegenover kraken.10 Hoe meer echter de beeldvorming over de kraakbeweging in de media overheerst werd door het geweld, des te meer deze steun afbrokkelde. De laatste jaren lijkt het imago echter weer wat te verbeteren. Eind jaren tachtig zou het ondenkbaar geweest zijn dat een grote bankonderneming een sympathiek overkomende kraker in een televisiespotje opvoert om klanten te winnen.11 Deze omslag heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat al tien jaar lang van grootscheepse ongeregeldheden geen sprake meer is.

h9 peperstraat (54K)
16 juni 1998, in afwachting van de me wordt een ontruimingsontbijt georganiseerd in de Peperstraat, Amsterdam.

Het opdelen van krakers in subgeneraties heeft te maken met de eerder aangegeven carrière van de actieve kraker, die gemiddeld vijf jaar duurt. Vooral in de jaren zeventig en begin jaren tachtig bestaat de kraakbeweging echter voor een groot deel uit mensen die zich niet of nauwelijks actief opstellen. De gemiddelde loopbaan van deze krakers is dan ook een stuk korter. Vooral in de sloopblokken is het verloop veel groter dan in de grotere bedrijfspanden. Over het algemeen is het zo dat naarmate krakers meer tijd moeten besteden aan het bewoonbaar maken van het gekraakte pand, ze intensiever bij de beweging betrokken raken. Tijdens de hoogtijdagen van de beweging, wanneer er nog op grote schaal in de oude wijken gekraakt wordt, ligt de omvang van de actieve kern van de kraakbeweging, dat wil zeggen degenen die de organisatie op zich nemen, betrokken zijn bij acties en de infrastructuur draaiende houden, een stuk lager dan het totale aantal krakers. Opnieuw is het moeilijk hier een inschatting van te maken. In het begin en aan het einde van de geschiedenis ligt de actieve betrokkenheid relatief veel hoger dan gedurende de 'top'-jaren. Binnen een grotere beweging is er nu eenmaal meer ruimte voor meelopers die zich afzijdig willen houden. Buiten Amsterdam kunnen krakers minder gemakkelijk in de beweging onderduiken zonder op te vallen, omdat het kraken daar nu eenmaal op veel kleinere schaal plaatsvindt. Hoe kleiner de gemeente waar gekraakt wordt, des te groter, relatief genomen, de actieve kern. Grofweg geschat heeft ongeveer de helft van de Amsterdamse krakers zich in de loop der jaren met het kraken beziggehouden op een niveau dat hun onmiddellijke eigenbelang oversteeg. Buiten Amsterdam ligt dit percentage aanzienlijk hoger en zal rond de 75% schommelen. Op basis van de eerder vastgestelde fiftyfiftyverhouding tussen Amsterdam en de rest van Nederland komen we dan uit op ruim twintigduizend actieve krakers.
   Van deze groep was maar een relatief klein gedeelte fulltime actievoerder. Het waren de bonzen en regelneven die de last van de organisatie op zich namen, alsmede degenen die de infrastructuur draaiende hielden, zoals de redacteuren van de diverse kraakkranten en actiebladen en de vrijwilligers in de diverse kraakcafés, boekwinkels en andere openbare ruimtes. Met elkaar vormden ze de spil van de kraakbeweging. De rest van de min of meer actieve krakers cirkelde eromheen, op afroep beschikbaar voor acties, opknapwerkzaamheden et cetera.
   Kenmerk van deze laatste groep is dat bijna iedereen wel een periode heeft doorgemaakt als fulltime kraker maar na verloop van tijd weer zijn tijdelijk opgeschorte bezigheden oppakte of met de opgedane ervaringen in de bagage nieuwe initiatieven opstartte, die weliswaar met de kraakbeweging verbonden waren, maar buiten het strijdgewoel vorm kregen.

Kraken was niet iets wat je erbij deed, maar waar je met je hele ziel en zaligheid in opging. Je hele leven speelde zich af binnen het krakersuniversum. Je kwam elkaar niet alleen elke dag overal tegen, er bestonden ook hechte vriendenclubs, die na de kraaktijd vaak in stand bleven. Behalve voor de gelegenheidskrakers en onderduikers is de terugtocht uit het hectische en altijd maar doordraaiende krakersbestaan een geleidelijk proces geweest dat soms jaren in beslag nam. Het kwam zelden voor dat iemand na een actieve loopbaan van de ene op de andere dag zijn biezen pakte en de hele beweging vaarwel zei.
   Hoe sterk de onderlinge band tussen (voormalige) krakers kan zijn laat zich illustreren aan de zaak rond Paul Dams. Enkele weken na de rellen rond de Lucky Luijk, in oktober 1982, wordt Paul herkend op een foto, waarop hij samen met anderen aan een marechausseebusje staat te 'schudden'dat is het gezamenlijk steeds krachtiger heen en weer duwen van een vijandig vehikel totdat het omvalt. Hiervoor werd hij veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijk en een boete van f 750,-. Hij heeft zich allang uit de kraakscene teruggetrokken wanneer tot zijn verbazing een afdeling van het ministerie van Defensie tien jaar later, net vóór de verjaringstermijn, een civiele procedure tegen hem aanspant om de complete schade aan de bus alsnog op hem te verhalen. In 1995 wordt hij veroordeeld tot het betalen van de schade aan de bus, plus rente en de proceskosten, alles bij elkaar zo'n f 27.000,-. Een aantal vrienden en vriendinnen uit de kraaktijd organiseert hierop een inzamelingsactie onder voormalige krakers. Binnen een mum van tijd wordt er f 35.000,- bij elkaar gebracht. De schadevergoeding kan betaald worden en het restant wordt deels aan een groot feest gespendeerd en deels gestort in het proefprocessenfonds van de Vereniging Sociale Advocatuur Amsterdam ter bekostiging van hogerberoepzaken, waarbij principiële juridische of politieke stellingnames aan de orde zijn.
   Omdat het onderling niet gebruikelijk was elkaars achternamen prijs te geven, ontstond er een cultuur waarin aan ieders voornaam een bepaalde omschrijving werd toegevoegd, zodat vooral bij veel voorkomende namen, de een gemakkelijk van de ander onderscheiden kon worden. Het meest gebruikelijk was een korte verwijzing naar de naam of het adres van het pand waar de kraker woonde, zoals Peter van Ostade, Joost Pakhuis of Kees Stad. Maar ook lichamelijke kenmerken werden gebruikt: Dikke Frans, Kleine Joost, Grote Nel en Kleine Nel, Lange Kees of Bert Neus. Opvallende haardracht maakte het ook gemakkelijk: Rooie Pietje en Rooie Fons, Karin Rosso en Peter Langhaar; bij anderen verwees de toevoeging naar specifieke bezigheden: Hans Foto, Geert Bluf!, Kees Fiets, Erik Rookbom of Peter Hopi (vanwege zijn interesse voor indianen). De afkomst kon ook een criterium zijn: Geert Burgemeester, Evert Dominee of Hans Groningen. Vrouwen creëerden soms aparte bijnamen voor mannelijke collega's: Vieze Martin, Koos Voos of Mooie Fons. Ook degenen die wat bijzonders hadden meegemaakt werden op speciale wijze vernoemd, zoals Jos Los (maanden vast na de Grote Wetering) en Guus Nekschot (naar aanleiding van de knokploegaanslag in '81). Als al deze categorieën geen uitkomst boden, was er altijd wel een ander persoonlijk kenmerk waarmee krakers konden worden aangeduid: Frank Punk en Frank Filo (die een blauwe maandag filosofie studeerde), Ouwe Simon (door de laatste generatie zo genoemd omdat hij 1980 nog had meegemaakt), Maarten Decibel (die altijd zo uitbundig van zich liet horen) of Ruige Ruud (niet vanwege zijn levenswijze, maar omdat hij altijd zoveel ruwe rietsuiker in zijn koffie dronk).
   Een van de meer verborgen achtergronden van de verbondenheid tussen krakers vormde het enorme aantal onderlinge relaties. De beweging vormde voor de betrokkenen een grote vijver waaruit naar hartelust gevist kon worden. Kraakpaartjes waren dan ook een alom aanwezig fenomeen en een niet onbelangrijke motivatie om bij de beweging betrokken te blijven. Nu is het wel zo dat al het onderlinge geflirt en rokkengejaag bij vrouwen nogal eens verkeerd viel. In het van actie doortrokken kraakmilieu waren mannen sowieso al sneller geneigd om zich nogal hanig en stoer te gedragen. Dit gedrag werd alleen maar bevorderd doordat vrouwen gedurende de hele geschiedenis in de minderheid zijn geweest.
   Veel vrouwen voelden zich niet serieus genomen of gelijkwaardig aan de mannen als het op actie aankwam. Dit werd soms als beklemmend ervaren of zelfs regelrecht bedreigend en seksistisch. Er zijn dan ook de hele geschiedenis door regelmatig pogingen geweest om de ingesleten traditionele rolpatronen in eigen kring ter sprake te brengen.12 Pogingen die door sommige mannen zo serieus werden genomen dat er aparte mannenpraatgroepen in de scene ontstonden.

Hoewel de onderlinge banden ook wel eens knelden, betekende het leven in de kraakbeweging zoveel, dat een onmiddellijke breuk zou leiden tot een acute identiteitscrisis. Desalniettemin zijn alle krakers van lieverlede teruggekeerd in de burgermaatschappij. Het moge duidelijk zijn dat het een ondoenlijke taak is om hier aan te geven wat er uiteindelijk van het omvangrijke en zeer gemêleerde kraakgezelschap terechtgekomen is. Volstaan wordt met het aangeven van een paar opvallende tendensen.
   Om te beginnen speelde een of andere vorm van carrièreplanning voor de meesten nauwelijks een rol van betekenis. Met de keuze om te kraken werd de eigen individuele toekomst, in ieder geval voorlopig, ondergeschikt gemaakt aan veranderingen in het hier en nu. De reikwijdte van deze ingrepen beperkte zich echter vaak tot de directe omgeving: het eigen pand, de straat of de buurt. Zelden of nooit waren de acties van de kraakbeweging in eerste instantie gericht op grootschalige stedelijke, laat staan landelijke hervormingen. De aanval op de gevestigde orde mag nog zo fel zijn geweest, de behoefte om deze naar eigen inzicht in te richten of zelfs over te nemen was goeddeels afwezig. Om te voorkomen dat de krakers tegen elkaar zouden worden uitgespeeld, achtte men het strategisch van belang om niet over te gaan tot het formuleren van alternatieven. In de sporadische gevallen, onder andere bij Wijers, dat men deze opstelling verliet, leidde dat dan ook onherroepelijk tot interne verdeeldheid. Binnen de kraakbeweging bestond van het begin af aan een weerzin tegen alles wat met macht omgeven was. Ze beperkte zich daarom doorgaans tot primaire eisen en hoe de machthebbers die zouden moeten inlossen, dienden ze zelf maar uit te zoeken.
   Het is een gedeeltelijke verklaring voor het feit dat krakers na hun actieve loopbaan nauwelijks op beleidsbepalende posities binnen bijvoorbeeld de politiek, de media of de wetenschap terecht zijn gekomen. In ieder geval in veel mindere mate dan de protestgeneratie vóór hen, die wel uitdrukkelijk streefde naar ingrijpende maatschappelijke veranderingen en uiteindelijk in groten getale zelf op het pluche neerzeeg. Een ander deel van de verklaring is dat die posities, mocht er al interesse voor zijn, op het moment dat de meeste krakers afhaakten simpelweg door de generatie van de jaren zestig en begin zeventig bezet werden gehouden.
   Aan de andere kant is het ook niet zo dat krakers er dan maar genoegen mee namen zich als brave en onderdanige werknemers stapje voor stapje een weg omhoog te banen op de carrièreladder. De zelfwerkzaamheid heeft haar sporen nagelaten. Een groot deel van de krakers is voor zichzelf begonnen of heeft in kleine groepen de bedrijfjes die ze in de kraaktijd hebben opgezet, verder uitgebouwd. Onder de laatste categorie vallen bijvoorbeeld een hele reeks drukkerijen en kleine aannemersbedrijfjes.
   Het is niet verwonderlijk dat veel ex-krakers de voorkeur gaven aan vrije beroepen als muzikant, toneelspeler, schrijver, grafisch vormgever, beeldend kunstenaar, fotograaf, bergbeklimmer, advocaat, taxichauffeur et cetera. Opvallend is verder het grote aantal voormalige krakers dat, vaak als freelancer, in de media terecht is gekomen. De vaardigheden aangeleerd binnen de kraakbeweging vormden voor velen een uitstekende opstap om bij de gevestigde media emplooi te vinden. Een groot aantal kwam terecht in de schrijvende journalistiek en research. Bovendien bleek de beweging een prima leerschool voor een aantal beroepen binnen de (documentaire)film , radio- en televisiewereld. Vele voormalige krakers werken of werkten als filmproducent, geluids- of cameraman/vrouw, programmamaker, decorbouwer of als presentator/trice. Voor een kleine groep vormden de bezigheden binnen de beweging een springplank voor een carrière in het bedrijfsleven. Een enkeling die actief was in de muziekscene werd bons bij een platenmaatschappij, voor een ander was de ervaring achter de bar van het kraakcafé een stimulans om als biergroothandelaar aan de weg te timmeren. Een deel van de voormalige krakers zocht na de stormachtigheid van de beweging de rust van de studeerkamer en werkte aan een promotieonderzoek. Een enkeling heeft het inmiddels tot hoogleraar geschopt. Anderen hebben hun door de jaren heen gewonnen expertise op het gebied van de huisvestingsproblematiek ingezet in allerlei organisaties, zoals huurdersverenigingen en woningbouwcorporaties.
   Een ander terrein waarop krakers zich na hun actieve loopbaan in de beweging manifesteren is dat van de non-profitorganisaties op het gebied van onder meer het milieu en de internationale solidariteit. De ruime ervaring met het organiseren van acties was voor verschillende organisaties, bijvoorbeeld de Vereniging Milieudefensie, een van de redenen om voormalige krakers binnen te halen.
   De kleine minderheid die uiteindelijk in de politiek terechtkwam, maakt vooral carrière op lokaal niveau, als gemeenteraadslid of buurtwethouder namens de PvdA of GroenLinks.

Representanten van de protestgeneratie uit de jaren zestig wordt nog wel eens voor de voeten geworpen dat ze op de door hen bemachtigde beleidsbepalende posities al snel hun vroegere idealen verkwanselden. Voormalige krakers zullen veel minder met hun verleden achtervolgd worden. De aloude kloof tussen theorie en praktijk werd binnen de kraakbeweging opgeheven. Krakers zijn nooit zo hemelbestormend geweest als hun voorgangers. Ze geloofden niet in de grote, revolutionaire verhalen en waren veel praktischer ingesteld. Geldt voor vele idealen van de protestgeneratie, zoals een diep ingrijpende democratisering en een radicale herverdeling van bezit, dat ze verder weg lijken dan ooit, de ex-krakers kunnen zich vastklampen aan het feit dat bijna alles is bereikt waar in en om de kraakbeweging voor gestreden is.
   Wie de feiten op een rijtje zet, kan er niet omheen dat veel thema's die in de kraakbeweging een rol speelden van de politieke agenda zijn verdwenen, niet omdat er geen interesse meer voor bestaat, maar omdat aan de eisen die ermee gepaard gingen inmiddels in zijn geheel of in ieder geval vergaand tegemoetgekomen is.
   Om te beginnen de woningnood. We begonnen deze geschiedenis met de vaststelling dat de woningnood een probleem van alle tijden is, maar zelfs wie de strengste normen hanteert, moet toegeven dat eind jaren negentig in vergelijking met de jaren zestig en zeventig de ergste nood gelenigd is. Het grootste probleem is niet langer een tekort aan woningen - er wordt zelfs al gespeculeerd over een toekomstig woningoverschot -, maar het feit dat door de sterk gestegen prijzen van zowel huur- als koopwoningen de laagste inkomensgroepen nogal eens in de problemen raken.
   Jongerenhuisvesting (HAT) als aparte categorie bestaat niet meer en is geïntegreerd in het volkshuisvestingsbeleid. De HAT-regeling werd afgeschaft, mede omdat alle hiervoor in aanmerking komende panden inmiddels verbouwd waren en zich geen geschikte nieuwe panden meer aandienden. In totaal zijn met behulp van de regeling alleen al in Amsterdam zo'n kleine vierduizend wooneenheden gerealiseerd; bijna allemaal in gekraakte panden buiten het reguliere woningbestand om, in voormalige bedrijfsgebouwen, scholen et cetera. Driekwart hiervan heeft gemeenschappelijke voorzieningen of is geschikt gemaakt voor woongroepen.13 In juni 1996 wordt het laatste 'verhatte' kraakpand opgeleverd: de in 1978 gekraakte voormalige Sociale Academie aan de Weteringschans. Alles bij elkaar genomen zijn er in Amsterdam zo'n tweehonderd kraakpanden aangekocht en verbouwd. In het hele land zijn zeven- tot achtduizend krakers uiteindelijk gelegaliseerd in rond de vierhonderd kraakpanden.14
   Niet alle kraakpanden zijn ontruimd of verhat. Onder krakers is de HAT-regeling nooit populair geweest, omdat ze hierdoor een groot deel van de zeggenschap over hun eigen ruimte kwijtraakten. Vaak werd meegewerkt tegen wil en dank. Vanaf het eind van de jaren tachtig kochten daarom de bewoners van een groeiend aantal kraakpanden hun eigen pand aan en namen de verbouwing en het beheer in eigen hand. Met een ruimere erfpachtregeling kwam men de krakers tegemoet, terwijl instellingen als de Triodosbank de nodige kredieten verschaften.
   Een van de bekendste eigen aankopen is het complex 'Vrankrijk' aan de Spuistraat in Amsterdam. Deze deal kwam echter pas tot stand nadat krakers de eigenaar onder grote druk gezet hadden om af te zien van zijn plannen voor sloop en de bouw van luxeappartementen.15
   Hier en daar kom je nog panden tegen die op eigenaardige wijze aan de ontruimings- en legaliseringsgolf ontkomen zijn. Zo is het voormalige kantoor en opzichtershuis van Rijkswaterstaat op het eilandje aan het begin van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1985 gekraakt, zonder dat iemand het iets lijkt te kunnen schelen. Pas in 2011 wordt de kraker na 26 jaar vriendelijk doch dringend verzocht zijn biezen te pakken, omdat het kanaal verbreed zal worden en het huis gesloopt. Een bijzonder geval is ook het pand Nieuwezijds Voorburgwal 22. In 1970 werd dit door kabouters voor de eerste maal gekraakt, om korte tijd later weer ontruimd te worden. Een volgende poging in 1973 had meer succes: een woongroep van acht personen kraakte de drie boven het restaurant gelegen etages en kreeg na verloop van tijd door de toenmalige eigenaar een verbruikerscontract aangesmeerd van f 500,-. Door de successieve verhogingen van het watergeld is het bedrag in 1999 opgelopen tot f 750,-. Mocht dit voor de huidige vier bewoners nog te hoog zijn, dan kunnen ze altijd nog ingaan op de onlangs door de nieuwe eigenaar aangeboden oprotpremie van f 200.000,-.

De kraakbeweging draaide echter niet alleen om de jongerenhuisvestingsproblematiek. Krakers opereerden, zoals we gezien hebben, op tal van actieterreinen. Ook deze zijn langzamerhand voor een groot deel op de achtergrond geraakt, omdat het doel geheel of gedeeltelijk bereikt is. De Centrumpartij en de Centrumdemocraten zijn inmiddels uit alle vertegenwoordigende lichamen weggevaagd, de sluiting van de twee Nederlandse kerncentrales in Dodewaard en Borssele is nog slechts een kwestie van tijd, en de apartheid in Zuid-Afrika behoort officieel tot het verleden. Op andere terreinen is vanuit het perspectief van de voormalige actievoerders een enorme stap voorwaarts gezet. Dat er sinds de jaren zeventig een onstuitbare opmars van vrouwen in het openbare leven heeft plaatsgevonden, zal door weinigen ontkend worden. Voor jonge vrouwen is die felbevochten zelfstandigheid tegenwoordig niet meer dan vanzelfsprekend. En wat de militaristische tendensen binnen de samenleving aangaat, sinds het einde van de koude oorlog is de dienstplicht afgeschaft en houdt het leger zich alleen nog bezig met 'vredestaken'.
   Naast de jongerenhuisvesting zijn dit slechts een paar voorbeelden van actiedoelen uit de jaren zeventig en tachtig waarop langzamerhand zoveel resultaat geboekt is, dat vrijwel niemand er nog de barricades voor op gaat. Het zou op z'n zachtst gezegd nogal overtrokken zijn om al deze ontwikkelingen op het conto van de kraakbeweging te schrijven. Krakers vormden geen maatschappelijk geïsoleerde voorhoede die veranderingen afdwong, hun verzet gold eerder als de meest radicale articulatie van een veel bredere golf van veranderingsgezindheid. De doelen die de beweging voor ogen stonden, konden op begrip rekenen bij brede lagen van de bevolking en werden maar al te vaak op meer gematigde toon verwoord door van overheidswege gesubsidieerde of anderszins geïnstitutionaliseerde organisaties.
   Neem opnieuw de jongerenhuisvesting. Van alle thema's waarmee men zich bezighield, is hier de invloed van de kraakbeweging het meest direct aanwijsbaar. Desondanks is het onwaarschijnlijk dat zonder het optreden van de kraakbeweging het tekort aan jongerenhuisvesting niet aangepakt zou zijn. Zoals in de eerste hoofdstukken aan de orde werd gesteld, waren bijna vanaf het ontstaan van de kraakbeweging tal van maatschappelijke organisaties met jongerenhuisvesting bezig. Zelfs van overheidswege werd het probleem niet alleen onderkend, maar waren ook de eerste aanzetten gegevenbijvoorbeeld met de HAT-nota uit 1975 - om er iets aan te gaan doen. Echter, afgaande op de bestuurlijke en ambtelijke activiteit voor en na de krakersoproeren van begin jaren tachtig, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat het radicale en openlijke verzet tegen de rechtsorde en het hiermee gepaard gaande gebruik van geweld een adequaat middel is gebleken om de aanpak van de jongerenhuisvesting in een stroomversnelling te brengen.
   Hoewel op het vlak van de jongerenhuisvesting de impact het duidelijkst naar voren komt, heeft de beweging op de andere terreinen een vergelijkbare rol gespeeld. Een van de belangrijkste eigenschappen van de kraakbeweging was de veerkracht om in te haken op reeds in gang gezette maatschappelijke ontwikkelingen en deze met een reeks onorthodoxe maatregelen in dezelfde richting voort te stuwen. Hoe nauwer dit verzet aansloot bij opvattingen in de samenleving en de hieruit gevormde organisaties, des te sneller deze ingrepen tot concrete resultaten leidden.
   De prijs die voor al dit verzet betaald moest worden, bestond vooral uit de vaak rake klappen die op straat door de MEme en de 'stillen' uitgedeeld werden en de talloze arrestaties. Hoewel de krakers zelf op straat ook hun mannetje stonden, hebben ze aan die matpartijen toch meer blijvend letsel overgehouden dan de goedbeschermde overheidsdienaren.
   Behalve lichamelijke kwetsuren zijn er ook nogal wat innerlijke wonden geslagen. Vele honderden krakers zijn tijdens hun actieve loopbaan gearresteerd. Maar ondanks het feit dat er relatief maar een klein aantal voor meer dan één of twee dagen vastzat - de meesten stonden na een paar uur weer op straat - en een nog kleiner aantal voor de hem of haar aangerekende daden uiteindelijk veroordeeld is tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waren de intimidatie en de eenzame opsluiting die vele arrestanten hebben moeten ondergaan ingrijpende gebeurtenissen die menigeen niet in de kouwe kleren zijn gaan zitten.

h9 dodewaard (30K)
19 september 1981, demonstrant delft het onderspit bij de blokkadeactie van de kerncentrale in Dodewaard.

Al jarenlang wordt het einde van de kraakbeweging aangekondigd. Menige ontruiming gaat gedurende de jaren negentig in de media gepaard met de mededeling dat het hier toch echt het 'laatste bolwerk' betreft. Maar keer op keer blijken krakers zich verschanst te hebben in weer een volgend bastion. Ondanks het getoonde vermogen te volharden in de meest kraakonvriendelijke omstandigheden, lijkt op de drempel van het nieuwe millennium aan de odyssee der krakers toch een definitief einde te komen.
   Bij de vaststelling dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de neergaande lijn van de afgelopen jaren binnen afzienbare tijd nog omgebogen kan worden, speelt een aantal factoren een rol. Ten eerste is natuurlijk de aangescherpte anti-kraakwetgeving niet bepaald bevorderlijk voor het bestaan van een grote en actieve kraakbeweging. Er is echter ook sprake van een minder repressieve ontwikkeling die de overgebleven krakers de wind uit de zeilen dreigt te nemen. 'Al decennia lang fungeren de woonwerkpanden als broedplaats voor activiteiten op het gebied van beeldende kunst, bouwkunst, podiumkunst (theater- en dansgezelschappen, popgroepen, dance etc.), vormgeving, film en alle andere denkbare disciplines. Ook vormen zij dikwijls een aanvulling op het voorzieningenniveau in de buurt (bijvoorbeeld een eetlokaal, buurtpodium, crèche, vergaderruimte etc.). Een belangrijk stedelijk economisch element wordt gevormd door derondom deze disciplines aanwezigeconglomeraten van samenhangende en veelal samenwerkende kleinschalige en innovatieve bedrijvigheid.' Deze passage zou rechtstreeks overgenomen kunnen zijn uit een brochure waarmee de woonwerkpanden hun bestaan rechtvaardigen en zich teweerstellen tegen aanstaande ontruimingen. Ze vormt echter de inleiding van een in juni 1999 door de gemeente Amsterdam uitgebrachte startnotitie voor de beleidsontwikkeling rond woonwerkpanden. Een complete stad swingt is de veelzeggende titel.16 Tot hun schrik lijken de politici en beleidsmakers ten stadhuize tot de ontdekking gekomen te zijn dat de stad weliswaar netjes is opgekalefaterd, maar dat er tussen de bedrijven door niet veel anders meer te doen is dan zielloos consumeren.

h9 conrad (43K)
18 juli 1988, de woonwerkpanden in de Conradstraat worden ontruimd.

Al in 1984 was voor de kraakbeweging de oprukkende cityvorming een van de belangrijkste redenen om zich te verzetten tegen de ontruiming van het woonwerkpand Wijers. Sinds de krakers op straat zijn gezet, is een hele reeks nieuwe woonwerkpanden gekraakt, soms gelegaliseerd, maar meestal weer ontruimd. De laatst overgebleven panden waren eind jaren negentig gelegen aan de oevers van het IJ. Toen ook hier het ontruimingsspook weer opdoemde, verenigden deze panden zich samen met enkele andere grote kraakpanden in het 'Gilde van Woonwerkgebouwen aan het IJ' en bestookten ze de gemeenteraad met adressen om hun zaak te bepleiten. En met redelijk succes, zoals het zich begin 2000 laat aanzien. Er staat een waar broedplaatsenbeleid op stapel. Miljoenen euro's zullen in de komende jaren door de gemeente Amsterdam geïnvesteerd worden om nog iets van de binnen de kraakbeweging tot stand gekomen woonwerkcultuur te behouden.17 Sommige bestaande woonwerkpanden zullen gelegaliseerd worden, andere door de gemeente zelf gecreëerd.
   Wat is een stad nog zonder vrijplaatsen voor jongeren, zonder plekken waar mensen de tijd en ruimte nemen om te kunnen doen wat juist niet van ze verwacht wordt? Het zijn vragen die ook buiten Amsterdam de besturen van de keurig aangeharkte gemeentes in toenemende mate lijken bezig te houden. Neem nu 'Hotel Bosch' in Arnhem. Niets leek de sloop van dit in 1978 gekraakte pand, dat jarenlang gold als het langst gekraakte pand van Nederland, te kunnen tegenhouden. Maar eind 1999 ziet de gemeente plotseling toch mogelijkheden voor aankoop. En in Den Haag zit men behoorlijk in de maag met de toekomst van het in 1980 gekraakte woonwerkpand de 'Blauwe Aanslag'. Krakers en gemeente vechten voor de Raad van State een jarenlange bodemprocedure uit over de geplande verbreding van de ringweg waarvoor het pand zou moeten wijken. De gemeente heeft inmiddels al wel enkele alternatieven aangedragen waar de activiteiten zouden kunnen worden voortgezet. De 'Blauwe Aanslag' wordt in 2003 ontruimd en gesloopt, maar het terrein ligt anno 2012 nog steeds braak.
   Lang niet alle begin 2000 nog gekraakte woonwerkpanden zullen door het broedplaatsenbeleid omhelsd worden. Bovendien blijft het natuurlijk de vraag of dat wat tot bloei kon komen juist omdat het buiten alle gevestigde kaders om tot stand kwam, kan voortleven binnen diezelfde kaders. Desalniettemin behoort het aanstaande broedplaatsenbeleid samen met het begin jaren tachtig ingezette aankoopbeleid tot de belangrijkste concrete resultaten die de acties van de kraakbeweging hebben opgeleverd. Het valt te verwachten dat het aan de jarenlange zwerftocht van veel krakers een einde zal maken.

Naast de anti-kraakwetgeving en het aanstaande broedplaatsenbeleid is er nog een derde factor in het spel die zo goed als uitsluit dat het ineenschrompelen van de kraakbeweging een halt kan worden toegeroepen. Om hier de vinger op te leggen keren we terug naar de roemruchte jaren zestig. Als een vloedgolf overspoelde indertijd een nieuwe naoorlogse generatie het sociale, politieke en culturele landschap. Grote groepen nieuwkomers eisten hun plaats in de samenleving op. Die eis bestond niet simpelweg uit een integratie in de bestaande structuren, maar ging gepaard met de roep om vergaande maatschappelijke veranderingen.
   Terwijl de verschillende generaties eind jaren zestig, begin jaren zeventig hun conflicten uitvochten, werd onder de oppervlakte het fundament gelegd waarop de kraakbeweging tot bloei kon komen. Nadat jarenlang achter de feiten aan was gelopen, vond veel van datgene wat in de jaren zestig in gang was gezet medio jaren zeventig zijn bekroning tijdens het eerste kabinet-Den Uyl. Stapje voor stapje werden de maatregelen ingevoerd die het jongeren toestonden zich van het thuisfront los te maken en in alle vrijheid om zich heen te kijken. Door opeenvolgende aanpassingen van de Bijstandswet lag eind jaren zeventig een uitkering klaar voor iedereen vanaf zestien jaar. Studeren kon tot in de eeuwigheid en er stond ook nog een riant beurzenstelsel tegenover. Bovendien kende het kabinet-Den Uyl iedereen vanaf achttien jaar het recht toe op zelfstandige huisvesting.
   Deze door de geest van de jaren zestig geïnspireerde omstandigheden werden door de aanstormende krakers optimaal uitgebuit. Wanneer de kraakbeweging aan het einde van de jaren zeventig in alle grote steden van Nederland flink wortel begint te schieten, staat ze dan ook met minstens één been nog in de traditie van de omwentelingen die tien jaar eerder op gang kwamen.
   Op hetzelfde moment echter dat de krakers massaal het toneel betreden, wordt onder het kabinet-Van Agt/Wiegel een begin gemaakt met de restauratie. Veel van de maatregelen die het kraken op zo'n grote schaal überhaupt mogelijk maakten, worden in de volgende jaren stuk voor stuk teruggedraaid. Het voert hier te ver om in het kader van deze geschiedenis na te gaan hoe dit proces van disciplinering van de jeugd precies verlopen is. We kunnen volstaan met het aangeven van de omstandigheden zoals die aan het eind van de jaren negentig gelden. Jongeren tot drieëntwintig jaar hebben geen recht meer op een uitkering, maar worden als ze geen inkomen hebben verplicht tewerkgesteld. Ook studenten en scholieren zijn in een strak keurslijf geperst. Met een minimale tempobeurs mogen studenten nog maar vijf jaar over hun studie doen. Wie echter niet in staat is om elk jaar ten minste de helft van de vereiste studiepunten te halen, moet de beurs terugbetalen, met rente. Om ervoor te zorgen dat de toekomstige studenten dit studiejuk zonder problemen kunnen dragen, is in 1999 het studiehuis ingevoerd, dat de scholieren van vroeg tot laat aan het werk houdt.
   De ruimte om naast de studie enig maatschappelijk engagement te tonen is allang om zeep geholpen. In de tijd die studenten nog rest naast de studie wordt met bijbaantjes de schamele beurs aangevuld. Het zijn kortom geen omstandigheden die jongeren de straat op drijven, laat staan dat het uitnodigt tot een actieve carrière binnen de (kraak)beweging.
   Vanuit dit perspectief is het regelmatig hoorbare geklaag van de hemelbestormers uit de jaren zestig over de geringe maatschappelijke betrokkenheid van de jongere generaties nogal misplaatst. De hernieuwde disciplinering mag dan in gang gezet zijn door verstokte conservatieven uit het CDA en de VVD, vanuit de PvdA en D66 is er, zolang ze in de regering zitten, weinig weerwerk geleverd. En juist deze partijen worden al jaren gedomineerd door de babyboomers van de protestgeneratie. De nieuwe generaties blijft weinig anders over dan zich kritiekloos in te voegen op gebaande paden. Een andere keuze betekent onder de huidige omstandigheden een bestaan aan de zelfkant van de samenleving, zonder vast inkomen en zonder opleiding.

Aan het begin van het nieuwe millennium lijkt de fakkel van verzet die vanaf de jaren zestig van generatie op generatie is doorgegeven, uit te doven. Hoewel vanuit de laatste kraakpanden het vuur af en toe nog opflakkert wanneer ze als uitvalsbasis dienen voor een of andere actie, fungeren ze vooral als vluchthaven tegen de al te opdringerige buitenwereld. Veel kans dat er nog nieuwe panden bij komen waarin krakers de gelegenheid krijgen zich voor langere tijd te nestelen, is er niet meer. De nieuw gekraakte onderkomens bieden vaak hooguit nog maar voor een paar maanden huisvesting, waarna het kraakvolk, al dan niet van hogerhand gesommeerd, weer verder trekt. Het aantal kraken waarbij nog met de nodige ophef aan de buurt wordt verkondigd dat en waarom er gekraakt wordt, neemt dan ook zienderogen af. Het is steeds meer in het belang van de overgebleven krakers zo weinig mogelijk ruchtbaarheid te geven aan de kraak. In die zin is de beweging weer terug bij af. Ook in de jaren zestig zochten de toenmalige clandestiene bewoners vooral vergeten en vervallen woningen op, in de hoop er zo lang mogelijk met rust te worden gelaten.
   Ondanks de povere perspectieven is het onwaarschijnlijk dat krakers voorgoed uit het straatbeeld zullen verdwijnen. Zelfs onder de huidige zware omstandigheden zullen er altijd wel jongeren blijven die voor korte of langere tijd in de beweging opgaan. De al langer bestaande tendens echter dat het kraken terrein prijsgeeft aan acties tegen allerlei andere misstanden, zal zich voortzetten. Maar ook in de toekomst kunnen nog genoeg grote en kleinere schandalen rond gebouwen opgerakeld worden; louche huisjesmelkers en nietsontziende projectontwikkelaars zullen altijd weer de kop opsteken.
   Desalniettemin komt het voor toekomstige generaties goed uit dat ze in hun jacht op onrecht niet meer afhankelijk zijn van steeds weer nieuwe kraakpanden die als uitvalsbases dienen. Uit het verleden gaat een redelijk uitgebreide infrastructuur mee de eenentwintigste eeuw in, die door een reeks van legaliseringen en 'eigen' aankopen veel minder kwetsbaar is dan vroeger. Juist hier kan de beweging overleven. Of echter de nieuwe generaties van krakers nog omvangrijk en gemotiveerd genoeg zullen zijn om die in stand te houden, is de grote vraag.
   Sommigen zullen er geen traan om laten als ook de laatste opstandige elementen het veld ruimen. Zij beschouwen alles wat heden ten dage nog herinnert aan het protest dat in de jaren zestig grootschalige maatschappelijke veranderingen op gang bracht als 'te ver doorgeschoten'. Vooral de tolerantie en de individualisering moeten het in dit opzicht ontgelden; die worden aangewezen als de bron van al het kwaad in de huidige samenleving.
   Maar van protest alleen is nog nooit een samenleving te gronde gegaan, wel van de zelfgenoegzaamheid van de macht. Mocht de (kraak)beweging definitief van het toneel verdwijnen, dan is er werkelijk reden om ons zorgen te gaan maken.


Noten [9] Tegen de stroom in

1. Officieel werd de Leegstandwet van kracht op 1 januari 1986, maar de inwerkingtreding van het anti-kraakgedeelte volgde pas een jaar later.
   2. Open brief aan de Tesselschadestraat. Afkomstig van kraakcafé/kraakgroep 'De Harde Kern', 2 oktober 1989. De Harde kern wordt in de jaren negentig omgedoopt tot het 'Autonoom Centrum' en richt zich in het bijzonder op het ondersteunen van illegale vluchtelingen.
   3. Geregeld worden er bij ontruimingen in de jaren negentig nog stoeptegels en verkeersborden op straat geworpen, maar nooit meer in die mate zoals in de jaren tachtig. Uitzondering vormt misschien in april 1996 de barricade bij de ontruiming van de panden aan het Zeeburgerpad in een industriegebied in Amsterdam-Oost. Deze is echter zover van de bewoonde wereld verwijderd dat weinigen hem zullen hebben opgemerkt.
   4. Bluf! 313, 1 april 1988.
   5. Naast een hele reeks van kleinere blaadjes in diverse steden zijn er na het begin van de jaren tachtig ook nog enkele grotere bewegingsbladen opgericht en weer ondergegaan: o.a. De Zwarte (Den Haag 1983-1990), Lekker Fris (Nijmegen 1989-1995), Fahrenheit 451 (Utrecht 1994-1998). Behalve Ravage zijn er in 1999 nog twee andere bladen die regelmatig verschijnen: Activist O24 (Nijmegen 1996-2005) en Dusnieuws (Leiden 1997-2003).
   6. De eerste 'ouwe-lullenavond' wordt reeds medio jaren tachtig ingesteld in het kraakcafé van 'Vrankrijk'.
   7. Begin januari 2000 krijgen de ten onrchte gearresteerden f 2500,- p.p. smartengeld toegekend.
   8. Eind december 1999 winnen enkele kraakwachten een kort geding dat ze hebben aangespannen tegen de eigenaar. Ze eisten dat ze, op basis van hun maandelijkse vergoeding van f 450,-, als huurders erkend zouden worden, met alle bijbehorende rechten van dien. Of met deze uitspraak het fenomeen kraakwacht zijn langste tijd heeft gehad, zal de toekomst leren.
   9. Eerste generatie 1000, tweede 5000, derde 15000, vierde 10000, vijfde 3000, zesde 1000.
   10. Zie bijvoorbeeld het eerder gememoreerde onderzoek Krakers en Amsterdam; meningen van krakers en Amsterdammers. Baschwitz Instituut voor Massapsychologie en Openbare Mening van de Universiteit van Amsterdam, augustus 1982. (Het betreffende onderzoek is uitgevoerd in het voorjaar van 1982). De steun voor de kraakbeweging bedraagt hier, ondanks alle voorgaande geweldsuitbarstingen van krakers en politie in 1980 en 1981, nog altijd 78%.
   11. In 1998 en 1999 treedt een kraker veelvuldig op in een commercial van de Postbank.
   12. Over de treurige belevenissen van sommige vrouwen en de ingesleten traditionele rolpatronen binnen de kraakbeweging zijn in de loop der jaren drie studies verschenen:
- Huijsman, C., Meer mannen, minder mensen of: nog te vroeg om afstand te nemen?, scriptie, Universiteit van Amsterdam, vakgroep sociologie en gebouwde omgeving, Amsterdam 1989.
- Tricht, J. van, De kraakbeweging lang de feministische meetlat, scriptie, Universiteit van Amsterdam, vakgroep vrouwenstudies, Amsterdam 1995.
- Metz, J., Het gekraakte ideaal - Seksisme en omgangsvormen binnen radicaal links, Amsterdam 1998.
   13. Projectgroep HAT, Amsterdam 1980 - 1995, Uitgave van de gemeente Amsterdam, april 1996, blz 61.
   14. Het blijft een schatting, precieze gegevens zijn niet bekend.
   15. 'Gezien de ontwikkelingen van de laatste weken, waarbij U ons zowel zakelijk als privé hebt geschaad door talloze anonieme telefoontjes, zogenaamd door ons geplaatste advertenties in dagbladen en andere schadelijke acties, het geen culmineerde in de brandstichting in ons bedrijfspand dat daardoor voor 80% uitbrandde, delen wij U hierbij mede dat wij afzien van onze plannen tot ontruiming van het perceel Vrankrijk. Wij vertrouwen dat U daarmee ook uw acties staakt. Mocht u nog geïnteresseerd zijn in de aankoop van het pand, dan vernemen wij dat nog wel van U', aldus Beheer- en beleggingsmaatschappij Schiethaven B.V. in een brief aan de krakers op 11 februari 1991.
   16. Een complete stad swingt, Startnotitie beleidsontwikkeling ateliers en woonwerkpanden, organisatievoorstel, Gemeente Amsterdam, Rosita Mertens, Bestuursdienst/ROIB & Jurgen Hoogendoorn, Stedelijke Woning Dienst, juni 1999.
   17. Project Broedplaats; plan van aanpak, Projectmanagementbureau Amsterdam, in opdracht van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam, concept 21 oktober 1999. Voor het jaar 2000 is door de gemeenteraad een bedrag van 11 miljoen uitgetrokken voor nieuwe broedplaatsen.

Inhoud | Hoofdstuk 9
<% include "http://www.iisg.nl/scripts/lastupd.php?getlastmod=".getlastmod(); %>